legt'. Heftig protesteerde de Waard tegen het plan dertien strijk
molens naar de noordzijde van de Raaksmaatboezem te
verplaatsen, daarbij gesteund door verklaringen van de
Alkmaarse landmeters W. Tromp en C. Sevenhuysen van 10
januari 1792: verplaatsing zo groot nadeel en ruïne van de
Heerhugowaard berokkenen. De Waard voegde een aantal voor
de situatie weinig relevante verklaringen uit 1630-1631 bij,
waaruit zou moeten blijken dat de bedijking van de Waard geen
overlast had veroorzaakt voor de omringende landen.
Oost- en Westzaan benadrukten hun standpunt, dat de bedijkte
meren de onvermijdelijke verplichting hadden zorg te dragen
dat zij de 'onbedijkte landen' geen overlast bezorgden. Oost en
Westzaan waren van mening dat hoger opmalen een bedreiging
vormde.
Op 11 juli 1792 verklaarden Den Berger, Kos en de Smet (Switser
was intussen overleden) dat zij in de protesten geen aanleiding
zagen hun standpunt te wijzigen, waarop Gecommitteerde
Raden op 20 juli bij de Staten op een besluit aandrongen: 'Het
rapport van 30 september 1791 (van de Statencommissie) moet
hoe eerder hoe liever tot conclusie worden gebracht; het redres
van Noord-Hollandsch Waterstaat is een stuk van alleruiterst
belang, waarnaar zooveele jaaren rijkhalzend door alle wel
denkende ingezetenen zoozeer is verlangd geworden
Bataafse Republiek
De Staten kwamen niet tot een definitieve regeling. Eerst na
het uitroepen van de Bataafse Republiek in 1795 bepaalde het
gewestelijk bestuur naar aanleiding van een verzoekschrift aan
de provisionele representanten van het volk van Holland, dat op
de Schermerboezem een maalpeil zou worden ingevoerd. Alle
op de boezem uitslaande watermolens moesten bij dag en nacht
stilstaan, zodra het water Amsterdams Peil bereikt zou hebben.
Dijkgraaf en heemraden van Oost-en Westzaan werden
gemachtigd dit in praktijk te brengen door via een seinsysteem
uitgaande van de hoofd- of eerste seinmolenaar van de zuide
lijkste bovenmolen van de Starnmeer tussen Knollendam en
Spijkerboor, alle molens op de Schermerboezem te doen
stilstaan, welke voorziening in een vergadering van belang
hebbenden op 19 november 1795 aan de Zaandamse architect
Arent Latenstijn werd opgedragen nader uit te werken: de
boven-molen van de Starnmeer zou de principale seinmolen
zijn en het sein doorgeven aan de seinmolens in een zestal
districten. Het Comit, van Algemeen Welzijn zou een peilbord
plaatsen aan de seinmolen van de Starnmeer, waar de
molenaar-hoofdseingever op de punt van zijn roede bij dag een
blauwe vlag, bij nacht een lantaren zou hijsen.
Eerst het graven van het Groot-Noordhollandsch kanaal tussen
Amsterdam en Nieuwediep bracht uitkomst voor de afwatering
van de Schermerboezem.2? Stoomgemalen, in de negentiende
eeuw geplaatst, maakten de inliggende polders onafhankelijk
van de wind.
Henk Schoorl, Hillegom 1992.
NOTEN
1 Schermermerboezem; A.A.Beekman, 1952 pp 239-242: landen buiten West-
Friesland behalue polders Katwoude en Waterland. Raaksmaatboezem: geuormd door
de ringsloot uan de Heerhugowaard en de Berkmeer,(hierna Beekman).
2. Zuidpolder; G. de Vries Azn, De Zeeweringen en Waterschappen uan Noordholland,
1864 1,1894 II p 488, begrensd door de Katutouderpolder, de stad Edam, de polder
Zeeuang en de Purmerringsloot.
3. RA-NH, Gecomm.Raden, Acten en Missiuen (hierna A en M),1791 Jol. 374-387,
4. Idem; herinnerd tuerd dat de polder in 1756,1769 ror 1783 urijstelling uan uerpon
ding had gekregen, in 17 77 een extra subsidie uan 37.000.- uoor driejaar. Met de
aanleg uan een steenglooiing uan na stormschade op 30.12.1778 en 1.1.1779 begon
nen, maar deze was gestaakt toen bleek dat de kosten te hoog opliepen. De polder
bleef met een schuld uan 39.000.- zitten. A en M, 1791, Jol. 38410-38500,
5 A en M, 1791^01.381-382 dd.14.7.1791, waarin de resolutie uan 1683 met
de motiuering is opgenomen.
6. Beekman, p.238.
7. RA-NH, Bijlagen Res.1785-11 dd. 23-8-1785; De Vries,1876, pp 532- 533, 582-
583: Op grond uan een octrooi uan 22-2-1629 sloten burgemeesters uan Purmerend,
waaronder Nek, uan Jisp en Wormer op 30-5-1630 een ouereenkomst om drie molens
te plaatsen om een zomerpeil uan ca 30 cm onder maaiueld te malen. In 1785 maal
den de molens nog maar 15 cm. De opperulakte uan spagestoken landen bedroeg in
1790 10%, 180 ha uan 1784 ha, ueruallen aan de domeinen. Agrarische belangen
botsten met industriële belangen: fabriekseigenaars waren tegen uerlaging uan de
waterstand i.u.m. beuaarbaarheid uan dejabriekssloten. De Staten waren bereid het
polderbestuur metj23.820,- tegemoet te komen, mits de dijk onder toezicht uan
Gec.R. zou worden hersteld.
8. A en M, 1780 dd. 21.9.; De Vries 1876^ 508.
9. Res.StuH. dd. 8.11.1764; zie ouer de moeilijkheden ook M.A.Verkade Ontstaan en
ontwikkeling uan de Polder Westzaan, pp.152-159; in 1760 maakten Waterland,
Oost en Westzaan hun ongenoegen kenbaar ouer het ongebreideld uitmalen uan de
grote meerpolders; in 1763 sloten Krommenie, AssendeIJt, Wormer en Jisp zich
hierbij aan, euenals Drechterland in 1764. In 1764 plaatsten Gec.R.een peilpaal te
Spijkerboor met toezegging de droogmakerijen een maaluerbod op te leggen bij een
meter (42 duim) uerhoging.
10. A en M, 1780^01.372-38000, dd. 21.9.1780.
11. Verkade,p.156.
12. J.J.Schilstra/Blik in het Verleden' in J.J.Schilstra e.a.,De Polder Oostzaan,igyg pp
48-49, bijzonderheden ouer wijdte, diepte en dichting uan het gat.
13. Res.StuH, 1786 dd. 9-11-1786; opgenomen in A en M als bijlage Jol.374-48500,
dd. 10-8-1791.
14. A en M, 1789 Jol 137UO-138, dd.18-12-1789.
15. RA-NH,Arch.Wat,rstaat nr. 49, in handschrift uan Leendert den Berger, met uolledige
bijlagen; zonder bijlagen uerwerkt in het rapport uan Gec.R. aan de Staten dd.
29-7-1791. De deskundigen sloten hun rapport af op 21-12-1790 en leuerden het
15-2-1791 bij Gec.R. in, die het met aduies op 29-7-1791 aan de Staten zonden; werd
10-8-1791 in handen gesteld uan de commissie 'het Groot Besogne uan Holland'. Deze
commissie rapporteerde 30-9-1791 en aduiseerde nader beraad.
16. Idem, lijst A, Schermerboezem en E, Raaksmaatboezem.
17. Idem, lijsten B en F.
18. Idem, lijsten C en G.
19. Idem, lijsten D en K.
20. Idem, lijst 1, Schermerboezem pp 1-55; Raaksmaatboezem pp 56-80.
21. Idem, lijst K, Schb. pp 1-16, Rmb. pp 17-32.
22. Stukken als bijlagen in A en M, 1792 Jol 529-569. Aduies Gec-R. dd 20-7-1792;
Res.StuH. dd 27-7-1792.
22. Uituoerig behandeld doorJ. Belonje in: Het Hoogheemraadschap uan de Uitwaterende
Sluizen in Kennemerland en West-Friesland, 1544 -1944, pp 103-119.
22