zomerpeil 1,85 m (6-7 duim Alkmaarse maat) beneden normaal
hoog water en in de oosterkogge van Drechterland 2 meter
(7 voet 1 duim) bedroeg.
Ook in de Schermer- en Raaksmaat-boezems waren de landen
qezakt al: gemeten aan oude gebouwen en andere vaste merk
tekens, kon worden vastgesteld. Ook hier waren zomerpeilen in
de loop van tijd verlaagd en kadijken verzwaard. Gemeten aan
een landhoogte van ca 30 cm (1 voet) boven normaal peil was
het land sedert de bedijking omstreeks 1250 tot 1790 gemiddeld
40 cm per eeuw gezakt (1 2/5 voet). Dit leidde tot vermeerdering
van het aantal molens, die tenslotte vaak twee hoog moesten
opmalen.
Daar voorheen nooit een algemeen geldend peil voor het
verhogen van de oude-landsdijken was vastgesteld, waren de
landmeters begonnen, uitgaande van het Amsterdams Peil, via
Buiksloot, Zaandam, enz., voor het gehele gebied van beide
boezems de ligging ten opzichte van Amsterdams Peil te
bepalen en peilborden te plaatsen: twintig in Schermerboezem,
vijftien in Raaksmaatboezem, met daarop de aanduiding AP en
een schaalverdeling van 7 cm tot 42 cm boven AP en 70 cm
onder AP16 (Bijlage). Daarna stelden zij een lijst samen van alle
molens, die op Schermerboezem uitsloegen (106 in totaal,
waarvan 57 in de oude landen, 4 in de Purmer, 9 in de Wijde
Wormer, 12 in de Beemster, 14 in de Schermer en 10 in de Zijpe)
en stelden daarvan de hoogte van de wachtdeuren voor de
schepraderen boven AP vast, waarvan het gemiddelde 36 cm
bedroeg (Bijlage).
Op Raaksmaatboezem sloegen 46 molens uit, waarvan de
wachtdeuren gemiddeld 28 cm boven AP reikten.'7
Tijdens hoogst Schermerboezemwater op 28 december 1789
reikte dit, gemeten bij 28 molens, gemiddeld 19 cm boven AP;
in Raaksmaatboezem, gemeten aan de Geestmerambachtssluis
te Aartswoud, enige verlaten en molens, in totaal op acht
plaatsen, gemiddeld 8 cm boven AP.18
Daarna stelden de landmeters een lijst samen van alle buiten
en binnensluizen, waardoor het Schermerboezemwater op IJ en
Zuiderzee uitwaterde, met hun wijdte, diepte van de
slagdrempels onder AP en een 'profil' of oppervlakte van de
doorlaatopening op basis van het Amsterdams peil, (Bijlage).
Voor Raaksmaatboezem was de grote Geestmerambachtssluis
in de dijk van de Vier Noorderkoggen bij Aartswoud, de enige
lozingsmogelijkheid, met een wijdte van 5,54 m, een
slagdrempel op 1,57 m - AP en een doorlaatopening van 8,70 m*
op basis van AP. Aan de sluis reikte normaal hoog water tot 12
cm boven, laag water tot 67 cm onder AP, een verschil van
79 cm.'9
Vervolgens kwamen de ringsloten en vaarten met hun wijdten
en diepten, de kadijken en waterkeringen met hun breedten en
hoogten langs de oude landen van Schermerboezem aan de
beurt.20 Tenslotte volgde een kostenberekening voor het
ophogen van de kadijken en beide boezems tot 30 cm boven AP.
Langs het Schermerboezemwater betrof dit een totale dijklengte
van 258,7 km (68677 Rijnlandse Roeden a 3,767 m) waarvan de
kosten 103.159.- bedroegen en aan Raaksmaatboezem 109,3
km (29033 Rijnlandse Roeden) voor 37.284.5. Dit maakte op
een totaal van 368 km op te hogen dijken een bedrag uit van
ƒ140.443,20."
Aan deze metingen voegden de deskundigen een kaart van
West-Friesland en het Noorderkwartier toe, waarop met een
groene kleur de ring van Schermerboezem, met een paarse
kleur Raaksmaatboezem waren afgetekend.
Na dit uitgebreide veldwerk zetten de heren zich aan de
beantwoording van de hen gestelde vragen:
Vloed (+AP)
Oude Sluis, Zijpe, 21 cm
Duikersluis, Zaan, 5 cm
Sluizen Nauerna, 17 cm
Eb (-AP)
57 cm
26 cm
27 cm
Verschil
78 cm
31 cm
44 cm
In Schermerboezem varieerde de hoogte van de wachtdeu
ren voor de schepraderen van 12 tot 60 cm, maar kon
gemiddeld op 36 cm gesteld worden. De gemiddelde hoog
te in Raaksmaatboezem bedroeg 28 cm +AP, welke hoogte
als uiterste grens voor het opmalen in beide boezems werd
2.