watermolens diep genoeg in't binnenwater staan'. Vervuilde
sloten zouden uitgediept moeten worden. Dit voorbeeld
illustreert de problemen waarvoor de veenlanden in de loop van
de eeuwen werden gesteld.
Waar landerijen zo weinig boven zomerpeil waren gelegen, is
het begrijpelijk dat veel land in natte winters onder water kwam
testaan, ondanks verlaging op winterpeil. Gecommitteerde
Raden noemden dit in 1780 'een seer oude en onafgedaane
questie'. Reeds in 1741 en 1754 hadden zij onderzoek laten doen
'hoe het best soude kunnen worden geholpen voor het
algemeen'. In 1763 zond West-Friesland een rekest aan de
Staten om middelen te vinden tegen 'binnenlandsche
inundatien'. In 1760 was de kadijk langs de trekvaart benoorden
Oosthuizen doorgebroken; het water liep in de Westerkoog en
over de Slingerdijk, de grensdijk tussen Oosthuizen en de
Zeevang. Met moeite kon de Slingerdijk behouden worden,
maar de Etersheimerbraak in de Zeevang liep vol.8
Door de bedijking van de grote meren in de 17e eeuw (Beemster
1612, Purmer 1623, Wormer 1626) was de Schermerboezem
aanzienlijk verkleind en als deze polders bij hoge waterstanden
in de oude landen op hun hooggelegen ringvaarten bleven
uitmalen, liepen de oude landen gevaar door binnenwater
geïnundeerd te worden. Eind november 1763 stond het water in
de ringsloten en uitwateringen van Schermerboezem zo hoog,
dat in Purmerend het water 'over de wallen en straaten tot aan
de huysen' liep. Op 1 december 1763 gelastten Gecommitteerde
Raden de dijkbesturen van de grote meren hun watermolens stil
te zetten. In december 1763 verkeerden Oostzaan, Westzaan,
Krommenie, Assendelft, Wormer en Jisp 'door aanpers van
water uit het noorden' in overstromingsgevaar, waarom de
regenten van deze plaatsen zich op 30 december 1763 tot de
Staten wendden en in hun rekest om voorziening vroegen tegen
'het opmalen van water uyt de bedijkte polders'.
De Drechterlandse binnendijken konden ondanks recente
verhoging de druk van water uit het zuidwesten nauwelijks
weerstaan; hier en daar waren kadijken 'uytgespat na de
binnenzijde' en elders overgelopen. Met schoeiwerk konden de
dijk-regenten ternauwernood de binnendijken behouden. Het
verschil tussen het peil van de Westerkogge van Drechterland en
de ringsloten bedroeg 2,20 m (7 voet: 0,3139 m Rijnlands).
Gecommitteerde Raden stelden op verzoek van de Staten
(4-1-1764) een onderzoek in, maar kwamen er niet uit: de zaak
was te gecompliceerd en bij zoveel verschillende belangen
'difficiel'. Gecommitteerde Raden waren van mening, dat bij
hoge waterstanden in de oude landen de bedijkte meren geen
water zouden mogen uitslaan, maar die zeiden op hun beurt dat
zij aan een 'gewis bederff geëxponeerd' zouden zijn als zij niet
van een voor hen gunstige wind zouden mogen profiteren.
Bespreking tussen de Staten en regenten van de oude landen
leidde op 8 november 1764 tot overeenstemming. De Staten
gelastten peilen te stellen aan de Oudendijk, te Edam,
Monnickendam, Purmerend, Spijkerboor, de Rijp, Rustenburg,
in de Schermerringsloot, in de ringsloot van de Heerhugowaard
en te Avenhorn, maar zolang de grote bedijkte meren hun
molens bij zeker peil niet stop zetten, bleef de toestand
zorgwekkend. 9
In de winter van 1779-1780 stond het water in sommige oude
landen 15 tot 30 cm (6 -12 duim) boven normaal winterpeil.
Veel binnendijken en -kaden bleken niet hoog genoeg om water
te keren. Op 27 december 1779 o verstroomden in Geestmer-
ambacht dijken en sluizen. Aan de Langedijker Oosterdijk was
alarm en bij Oterleek liep het water over de dijk van de
Heerhugowaard en kon slechts met moeite gekeerd worden.
Gecommitteerde Raden stelden vast dat tal van vaarten en
poldersloten niet op vereiste diepte en breedte waren of
verstopt met modder, flap, kroos en rietgewas'. Poldersloten
waren hier en daar afgedamd, kaden en dijken van oude landen
en 'nieuwe meren' niet op vereiste hoogte en breedte.
Kernvraag was hoe Noord-Holland tegen inundatie door
binnenwater te beveiligen en toch de landen bewaterd te
houden. Peilbemaling was volgens de Raden een dubieuze zaak.
Bij krachtige wind uit een bepaalde richting stuwde het water in
gedeelten van de boezem hoog op, terwijl andere delen konden
blijven malen, waardoor de stuwing werd verergerd. Niettemin
vroegen Gecommitteerde Raden de Staten hen te machtigen bij
binnenlands overstromingsgevaar de molens tot nader order te
kunnen stilzetten en onderhoud van sloten en verhoging van
dijken te kunnen gelasten.10
De oude landen kregen toezegging dat bij klachten over
gevaarlijke situaties direkt inspectie en maatregelen zouden
volgen." Iin 1786 veroorzaakte hoge waterstand in de
Wormerringvaart op 28 maart een doorbraak aan de oostzaner
kant en kwam de Oostzaner polder ca 25 cm (8-10 duim boven
maaiveld) onder water te staan." Dijkgraven en heemraden van
de Oost- en Westzaner bannen richtten zich met een rekest tot
de Staten, die op 9 november 1786 Gecommitteerde Raden om
commentaar en advies vroegen. Gecommitteerde Raden
droegen daarop een commissie van vier deskundigen, Leendert
den Berger, opziener van 's-Lands werken op Texel en te Den
Helder, Klaas Dirksz Kos te Aartswoud, Albert de Smet en Jan
Switser op een onderzoek in te stellen, uitvoerig over de
waterstaatkundige toestand te berichten en aanbeveling te doen
over te nemen maatregelen.'3
Het deskundigenrapport uit 1790
Hoewel de opdracht in 1786 was verstrekt, werd door allerlei
oorzaken het onderzoek vertraagd. Eerst op 18 december 1789
verzochten Gecommitteerde Raden dijkgraven en regenten van
diverse polders Den Berger en Kos, alle medewerking te
verlenen bij metingen en peilingen in hun gebied.H
Hun onderzoek moest zich bepalen tot de Schermerboezem
onder directie van dijkgraaf en hoogheemraden van de
Uitwaterende Sluizen en de Raaksmaatboezem onder directie
van dijkgraaf en waarschappen van Geestmerambacht en West-
Friesland. De instructie bevatte de volgende elf punten:
1. het verschil vaststellen tussen de normale ebstand aan de
Oude Sluis in de Zijpe en te Zaandam en Nauerna.
2. De maximale hoogte bepalen waarop in Schermer- en
Raaksmaatboezem kon worden opgemalen.
3. Aangeven waar in deze boezems peilborden geplaatst
moesten worden om de waterstand boven normaal
16
*■- -