3- "Een seer oude en onafgedane questie" De waterstaatkundige toestand van Holland boven het IJ in de tweede helft van de achttiende eeuw. Naarmate de 18e eeuw voortschreed geleek Noord-Holland boven het IJ meer en meer op een schotel, die in natte jaren vol stond met water, dat onvoldoende via sluizen in de hoge rand van dijken aan de Zuiderzee en het IJ kon worden afgevoerd. Daarbij kwam het probleem dat de Schermerboezem1 was verkleind door de bedijking van de grote meren, die met hun hoge ringvaarten afwaterden op de verbindingstochten naar de sluizen, ook als die bij hoog water gesloten moesten blijven. In natte herfst-, winter- en voorjaarsseizoenen kregen de 'oude landen' dan bij herhaling met wateroverlast te kampen. De problemen waren: - verdediging tegen het buitenwater, onderhoud van dijken en sluizen; - regulering van het binnenwater, beheersing van de overlast van de 'oude landen', een opgave die door tegenstrijdige belangen in de 18e eeuw onoplosbaar bleek; - een overheid, gebonden aan oude reguleringen en verouder de privileges, die niet bij machte was krachtig en op adequate wijze in te grijpen. De dijken Als typerend voor de problemen, die zich voordeden bij de verdediging tegen het buitenwater kan de dijk van de Zuidpolder onder Edam worden genoemd.2 In de winter van 1790-1791 brachten storm en hoge water standen schade toe aan de ca 4,5 km lange Zuidpolderdijk. De dijk, 'licht en veenig' lag op veengrond,'een losse en lichte aarde' en was ten dele van paal- en wierwerken en ten dele voorzien van een steenglooiing, die bij gebrek aan financiële middelen onvoltooid en te steil gelegd was. Dijkregenten wendden zich op 25 februari en 19 maart 1791 om hulp tot de Staten, die een voorlopige subsidie van 10.700.- verstrekten om de meest bedreigde plaatsen te herstellen. De Staten stelden de rekesten in handen van Gecommitteerde Raden, die Klaas Dirksz Kos, landmeter en burgemeester van Aartswoud, opdracht gaven een onderzoek in te stellen. In het advies van Gecommitteerde Raden aan de Staten van 14 juli 1791 waren zijn bevindingen en een rapport van Jacob de Geest, 'stadsfabrycq' van Edam verwerkt.Volgens deze deskundigen zou de steile dijk achterwaarts verplaatst en verbreed moeten worden, voorzien van een vlakker oplopende steenglooiing en bekleed met 'de alderbeste klei', van elders aan te voeren en uiteraard een kostbare zaak. Daarom vroegen de dijkregenten een aanvullende subsidie van 75.000,- (totaal 85.000,-; gedetail leerde calculatie van Jacob de Geest/85.180,10). De polder kon dit zelf niet bekostigen. De opbrengst van de jaarlijkse om slagen bedroeg 657,-, die besteed werd aan polderonderhoud, rente en aflossing van een lening van 39.000,-.4 Gecommitteerde Raden adviseerden de gevraagde som te verstrekken voor herstel van de dijk en verlenging van drie hoofdjes ter bescherming van buitendijkse gronden. Als aan beveling gold dat in voorgaande jaren gesubsidieerde werken conform plannen en opdracht waren uitgevoerd. Vanaf de Gouw zuidwest- en west-op tot de banpaal met Katwoude moest de dijk met puin bestort worden 'om deze neder te houden' en omdat dit gedeelte vooral bereden en belopen werd door volk uit Volendam. De Raden vroegen zich echter af, waarom de Staten deze kosten zouden moeten betalen en de achterliggende polders, die van goed onderhouden zeedijken profiteerden, niet zouden kunnen bijdragen in de kosten. Zij meenden dat deze Polders,'die door deze zeedijk gesecureerd werden, contribuabel gemaakt' zouden moeten worden. Deze gedachte was niet nieuw. De Raden herinnerden de Staten aan hun advies van gelijke strekking uit 1683 ten bate van de Zeevangs- en Zuidpolderdijken (notulen dd. 27-7-1683, resolutie dd. 7-10- 1683}, waarvan niets terecht gekomen was, omdat de polders ongenegen waren iets te contribueren en de Staten integendeel bij resolutie van 7 oktober 1683 hadden bepaald dat zij niets hoefden bij te dragen en Zeevang en Zuidpolder gelastten hun dijken, die ressorteerden onder de 'superintendentie van de Ridderschap en Gecommitteerde Raden in het Noorderkwartier' zelf te herstellen. 14 Wateroverlast op het oude land van Noord-Holland. Op de achtergrond de hoge dijk van de in 1612 bedijkte welvarende en droge Beemster.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 1998 | | pagina 14