de (Oude) Slaper (1526). Deze binnendijk loopt dwars door de
polder Weich en ligt er nog steeds. Ondertussen was men men
gedwongen het aantal paalhoofden van Noorse en Zweedse
balken bij Petten en de Hondsbossche uit te breiden tot 22:
spectaculaire stukken werk waarvoor ruime belangstelling
bestond. De graven van Egmond en Brederode bezochten het
gemeenlandshuis te Petten; Willem van Oranje was er in 1562.
De heren reisden via de Gemeenlands- of Hondsbossche Vaart,
die in 1531 vanaf Schoorldam richting dijk gegraven was voor
het aanslepen van palen, rijshout en steen. Ook werd de vaart
gebruikt om Alkmaar te voorzien van zeewater, nodig voor de
zoutziederijen en van verse zeevis. De waterstaatkundige
Andries Vierlingh, die vanuit zijn praktijk in Brabant en Zeeland
glooiende dijken en schuine dijkbeschermingen kende, was
minder onder de indruk. Hij ging er - terecht - van uit dat men
voor een doeltreffende kustverdediging de zee zo weinig
mogelijk in de weg moest leggen, en haalde over Noord-
Hollands trots rond 1550 zijn schouders op.
Toen brak het jaar 1570 aan. Op 1 november van dat jaar vaagde
een ongekende storm - de 'Allerheiligenvloed' - het grootste
deel van de duinen tussen Camp en Petten weg. Het
Hondsbosch brak door, maar gelukkig hield de Slaper 't. Direct
achter de zeewering werd het jaar daarop een (Nieuwe) Slaper
(1571) aangelegd; een Dromer (1614) kwam als extra
bescherming van Petten tussen het knooppunt Hazedijk-
Schoorlse Zeedijk en de dichtstbijzijnde duinen.
Schoorl en de beeldvorming van de Hondsbossche Zeewering
Met de beeldvorming van een van Nederlands beroemdste
dijken is het eigenaardig gesteld. Een veel gehoorde opvatting
is, dat na jarenlang geploeter in de eerste helft van de 16e eeuw
het werk aan de Hondsbossche Zeewering anderhalve eeuw
verwaarloosd zou zijn. Nota bene in dezelfde tijd waarin 't in
het Noorderkwartier gonsde van activiteiten; een tijd waarin de
mens overal het offensief tegen het water opende door grote
meren droog te leggen en kwelders te bedijken. Ook aan de
zeeweringen werd druk gewerkt. Zo werd de Helderse
Zeewering als eerste in het Noorderkwartier voorzien van
zinkstukken.
Conrad
Het beeld van verwaarlozing blijkt, zo ontdekte Schoorl,
afkomstig te zijn van ingenieur J.F.W. Conrad, die met zijn
Verhandeling van 1864 de grote prijsvraag van het
hoogheemraadschap had gewonnen. Hij verklaarde de
problemen die na de glorietijd van Karei V optraden uit politieke
onwil van de Noord-Hollandse contribuanten. Die zouden niet
langer financiële offers hebben willen brengen voor de dure
kust-verdediging, temeer daar zij de Slaperdijk in de
Pettemerpolder voldoende veilig vonden.
Schoorl kwam met een geheel andere visie. Hij wees erop dat
ook in de bewuste periode na 1555 zowel het hoogheemraad
schap als het dorp Petten onafgebroken bezig zijn geweest
zowel de Hondsbossche als de Pettemer Zeewering met de toen
gebruikelijke middelen op peil te houden. Dat gebeurde met
paalwerken en inlaagdijken, door zand aan de landzijde aan te
voeren en door met molborden te steil geworden duinen tot
glooiende zanddijken op te werken. Conrad had maar ten dele
gelijk: er werden geen strandhoofden meer aangelegd. Maar,
aldus Schoorl, dat was ook een onmogelijke opgave. Juist door
al die driftige werkzaamheden in de 16e eeuw was de zeewering
steeds verder zeewaarts komen te liggen. Immers, de natuur
zette ten noorden en vooral ten zuiden van de kunstwerken haar
afbraakproces gewoon voort. De duinen rondom weken
oostwaarts. Het strand werd smaller doordat de zee vlak buiten
de kust dieper werd. Ondanks de versterkingen aan de voet van
de duinen kreeg de zee de mogelijkheid het dijklichaam aan te
tasten en er doorheen te breken. Dat zou ook de achtergrond
zijn geweest van de ramp van 1570. Een tijdig terugtrekken op
een sterke inlaag en een vloeiende lijn met de aangrenzende
kustgedeelten had waarschijnlijk doorbraken voorkomen.
Volgens deze visie werkten strandhoofden dus averechts.
Kijkduin rijst steil
omhoojj boueti een
smal strand.
10