Steden en kavels in het bestuur van de Hondsbossche
/^REGIEMENT k
HONDSBOSSCHE EN DUINEN
TOT PETTEN.
Naast de problemen met de zeewering speelde er aan het
einde van de jaren dertig nog een andere netelige kwestie. Het
Rijk had namelijk in 1836 slechts kwijtschelding van
bepaalde oude schulden verleend op voorwaarde van een
herziening van het Reglement van bestuur van het hoog
heemraadschap.9 Deze herziening bracht reeds lang
voortwoekerende tegenstellingen tussen Kluppels voorganger,
G. Fontein Verschuir, en het bestuur aan de oppervlakte. De
hoofdingelanden hadden namelijk grote moeite met het
eigengereide optreden van Fontein Verschuir, een man die
gewoon was de zaken naar eigen inzicht af te doen.10
Nadat de bejaarde Fontein Verschuir in de zomer van
1837 ontslag had gevraagd, grepen de hoofdingelanden hun
kans. Zij dienden direct bij Gedeputeerde Staten (GS) een
door henzelf opgesteld ontwerp-reglement in. In dit
reglement perkten zij de bevoegdheden van het dagelijks
bestuur, het college van dijkgraaf en hoogheemraden, sterk
Jhr. mr. Gijsbert Fontein Verschuir
(1764-1838). Hij werd in 1833 tot
dijkgraaf benoemd. Verschuir was
volgens een kenner van het 19e eeuwse
Alkmaar "een man van hoog gezag,
meer gevreesd dan bemind".
in. Kluppel klaagde na zijn benoeming uitvoerig bij GS over
deze gang van zaken. Aan de andere kant haalde hij echter de
lont uit het kruitvat door schriftelijk te verklaren dat het
absoluut niet zijn bedoeling was het ontwerp van de
hoofdingelanden te verdringen. Dat zou immers tot een
onherstelbare breuk in het bestuur leiden."
Het gevolg was dat de hoofdingelanden grotendeels
hun zin kregen in het door Willem I in juni 1840 definitief
vastgestelde nieuwe reglement. Dit reglement stelde een
bestuur bestaande uit een dijkgraaf, tien hoogheemraden en
twaalf hoofdingelanden over het hoogheemraadschap. In het
college van hoofdingelanden hadden om te beginnen de
steden Haarlem, Amsterdam, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen
en Medemblik zitting. Zij waren vanouds in het bestuur van
de Hondsbossche vertegenwoordigd.12 De overige zes
hoofdingelanden werden afgevaardigd door de kavels waarin
het omslagplichtig gebied was verdeeld. Het ging daarbij om
het Duinkavel (de duinstreek), het kavel Waterland
(bestaande uit de Zaanstreek en het Schermereiland
aangevuld met Oosthuizen) en de vier Westfriese ambachten
Geestmerambacht, Schager- en Niedorperkoggen, Vier
Noorderkoggen en Drechterland.13
Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen en Medemblik hadden
ieder ook nog het recht om een nominatie aan de Koning
voor een hoogheemraad te doen. De overige zes hoog
heemraden kwamen uit de kavels. De voordracht van een
dijkgraaf was een zaak van de hoofdingelanden.14 Alles bij
elkaar hadden de steden een behoorlijke greep op het bestuur
van het hoogheemraadschap die -zeker in het geval van
Amsterdam en Haarlem- niet door enig direct belang bij de
zeewering werd geschraagd. Aan deze situatie kwam pas in
1873 een einde. Toen kregen eindelijk de ingelanden -die per
slot van rekening de lasten droegen- het geheel voor het
zeggen in het hoogheemraadschap.
VA» DE»
goedgekeurd 28. Junij 1840.^^
6