27 hoogheemraden hadden ook te zorgen voor de directe verkiezingen van de hoofdingelanden in het Duinkavel en het kavel Waterland. In de Westfriese kavels was van indirecte verkiezingen sprake. Daar kozen de hoofdingelanden van de vier ambachten van West-Friesland de hoofdingelanden in het bestuur van de Hondsbossche. Tot slot wensten de Staten dat het nieuwe ontwerp-reglement direct ter inzage zou worden gelegd. Zij zagen namelijk geen reden voor verder overleg omdat de omslag nu geheel volgens een door het hoogheemraadschap geopperd principe was geregeld.73 Er kwamen geen bezwaren van de kant van de ingelanden op het nieuwe ontwerp-reglement binnen. Van Foreest zelfwas evenwel niet tevreden. Hij vond het ontwerp weinig principieel omdat er in het ene kavel van recht streekse invordering van de lasten en rechtstreekse verkiezingen sprake was en in andere weer niet. Verder wees hij op de enorme administratieve soesa die de directe invordering in de elf gemeenten met een oppervlakte van bij elkaar circa 20.000 bunder met zich mee zou brengen. Hij gaf de Staten daarom ernstig de inrichting van polderdistricten in overweging zoals reeds overal in West-Friesland was gebeurd. Die konden dan de invordering op zich nemen. Tijdens het debat van Provinciale Staten over het ontwerp-reglement werd er ook druk op GS tot de instelling van polderdistricten uitgeoefend. Die waren hiertoe niet genegen. Zij wezen erop dat het inrichten van nieuwe besturen een omslachtige zaak was. Bovendien had men in het Hoogheemraadschap van Rijnland juist met de gewenste districten vergelijkbare organisaties als nutteloos opgeheven. Uit de ervaringen daar bleek verder dat directe heffing en directe verkiezingen in een groot hoogheemraadschap goed te doen waren. Het resultaat was dat Provinciale Staten het ontwerp-reglement in hun najaarsvergadering van 1872 zonder belangrijke veranderingen definitief vaststelden. Van Foreest weigerde zich hier bij neer te leggen. Hij presenteerde een rekest aan de Kroon waarin hij wederom zijn standpunt uiteen zette. Willem III keurde het reglement evenwel bij K.B. van 22 februari 1873 ongewijzigd goed. Het werd vervolgens op 12 maart in het Provinciaal Blad afgekondigd.73 Naast de nieuwe regeling van de omslag bracht het reglement vergroting van de zeggenschap van de ingelanden. Het bestuur van het hoogheemraadschap kwam te bestaan uit een dijkgraaf, acht hoogheemraden en 18 hoofdingelanden. Van de acht hoogheemraden moesten er twee uit het Duin kavel en twee uit het kavel Waterland worden benoemd. De overige vier kavels kregen er ieder een. De benoeming geschiedde door de Koning uit door het bestuur voorgedragen drietallen. De verkiezing van de hoofdingelanden is reeds aan de orde geweest. De ingelanden in het Duinkavel mochten er vier kiezen en die in Waterland en Drechterland ieder drie. De overige drie Westfriese kavels kregen ieder twee hoofd ingelanden. De steden kwamen in het hele verhaal niet meer voor. Zij verdwenen nu eindelijk uit het bestuur van de Hondsbossche waarvan zij sinds de oprichting van het hoogheemraadschap in 1355 deel hadden uitgemaakt.76 Het nieuwe college van hoofdingelanden kwam in oktober 1873 voor het eerst bijeen. Het stelde nominaties op voor de benoeming van de hoogheemraden en de dijkgraaf. Van Foreest werd zonder discussie nummer één op de voordracht van de nieuwe dijkgraaf geplaatst. Hij werd inderdaad door de Koning herbenoemd. Secretaris penningmeester De Dieu Fontein Verschuir regelde onder tussen de opstelling van een legger van de schuldplichtige landerijen in de duinstreek en Oosthuizen. Daar moest het hoogheemraadschap immers voortaan zelf de omslag innen.77 Na de invoering van het reglement konden ook eindelijk inzake de kwestie met Oosthuizen spijkers met koppen worden geslagen. Ondertussen waren er soortgelijke problemen met B en W van Velsen gerezen. De artikels 7 en 8 van de slotbepalingen van het reglement bepaalden dat daar waar B en W nog met de inning waren belast, zij verplicht waren lijsten van de achterstallige ingelanden te overleggen. Zodra hieraan was voldaan, hield hun verantwoordelijkheid op. B en W van Velsen en Oosthuizen kwamen inderdaad met de bewuste lijsten over de brug. Daarna pakte het hoogheemraadschap zelf de achterstallige ingelanden in Velsen aan. Met Oosthuizen en de polders in de Zeevang wist het bestuur een schikking te bereiken. B en W betaalden wat er tot dan toe ontvangen was, terwijl de polders in de Zeevang het ontbrekende aanvulden. Het hoogheemraad schap verklaarde zich op zijn beurt bereid de door B en W van Oosthuizen gemaakte proceskosten te voldoen.78 Jhr. D. C. de Dieu Fontein Verschuir 1804-1874). Verschuir volgde in 1825 zijn vader en latere dijkgraaf Gijsbert op als rentmeester-secretaris. Hij vervulde dit ambt tot zijn dood.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 1997 | | pagina 27