Van Foreest was er de man niet na om het hierbij te
laten. Op 21 mei stuurde hij een lange reactie naar Conrad.
Hierin bestreed hij fel het door Conrad te berde gebrachte.
Van het inslaan van rijen golfbrekers in zijn steenglooiing
wilde Van Foreest niets weten. Juist daardoor zouden de
golven plotseling in hun loop worden gestuit. De benodigde
tienduizenden palen betekenden verder evenzovele
aangrijpingspunten voor de zee om de basaltzuilen los te
wrikken.
Het plan-Conrad verwees Van Foreest verder opnieuw
-nu in gespierde taal- naar de prullebak. Hij gaf toe dat een
doorbraak ook bij dit stelsel hoogst onwaarschijnlijk was,
maar dit was niet voldoende. Van Foreest wierp Conrad voor
de voeten:
"Bij toepassing nu van uwe geneeswijze moge de patient dan al
niet bezwijken, maar hij blijft even sukkelend als vroeger,
voortleven. Want waarlijk sukkelen -ik weet er geen beter woord
voor te vinden- is wat er thans aan de Pettemer zeewering
geschiedt".
Daar was immers al gebleken dat de met zoden beklede brede
kleiglooiing achter het open paalscherm voortdurend onder
houd vroeg. Steeds maar weer moest die glooiing worden
aangevuld, van nieuwe zoden voorzien en van verstikkende
schelpen ontdaan worden.
Conrad liet dit niet over zijn kant gaan. Hij beklaagde
zich in juni in een nieuwe brief over Van Foreests "scherpe
volzinnen". Voorts bestreed hij nogmaals de opvattingen van
de dijkgraaf ten aanzien van de hoofden. Van Foreest had
namelijk in zijn reactie aangegeven meer en meer aan de
hoofden te twijfelen. Conrad besloot met de opmerking dat
wat hem betrof de zaak nu was afgedaan en dat hij de verdere
behandeling graag aan zijn collega, de al genoemde
hoofdingenieur Ortt, overliet.
Van Foreest wenste echter het laatste woord. Begin juli
schreef hij nog eens aan Conrad. Van hoofden wilde hij nu
definitief niets meer weten. Hoofden dienden als strand-
verdediging, en van een strand was inmiddels aan de
Hondsbossche geen sprake meer. De oude zanddijk was
zonder strand hoe dan ook onhoudbaar. Daarom diende van
het geheel van werken gericht op de defensie van een
voorland -hoofden, paalschermen, buitenbermen etcetera- te
worden afgezien. Dijkverdediging door steenglooiing en
oeververdediging door steenbezettingen waren nu geraden.
Dat Conrad zich aan de toon van zijn brieven had gestoord,
was niet van werkelijk belang. Van Foreest was van mening
dat "zulke persoonlijke quaestiën.in een strijd over groote
algemene belangen...op den achtergrond [behooren] te treden".
Inderdaad kunnen er op grond van onze huidige
inzichten vraagtekens worden gezet bij het nut van hoofden.
Zij hebben namelijk een verdere verdieping van de onder
zeese oever gedurende de afgelopen honderd jaar niet kunnen
verhinderen. Om het gevaar van verdere strandverlaging en
onderspoeling van de zeewering te voorkomen, moest de
vooroever van de Hondsbossche door middel van bestor-
tingen worden vastgelegd. De Quartel had overigens dit soort
maatregelen in de vorm van "laagwaterbezettingen" al
aangekondigd.60
J.h W. Conrad in 1896. Tijdens een excursie naar de Zeewering in 1881 zwaaide
Conrad aan „den ridderlijken Van Foreest" lof toe voor diens open en eerlijke
optreden in de twist rond de reconstructie. Daardoor waren beide beren
persoonlijk toch steeds op vriendschappelijke voet gebleven.
22