Cornelis Van Foreest: een landjonker van de oude stempel^ Van Foreest contra Conrad Jhr. mr. Cornelis van Foreest (1817-1875), heer van Schoorl, Groet en Kamp, stamde uit een oud en vooraanstaand Noord-Hollands regentengeslacht. Hij maakte naam door zijn lidmaatschap van de Tweede Kamer voor het kiesdistrict Alkmaar. Van Foreest wist zijn kamerzetel -op een kleine onderbreking in 1869-1870 na- van 1853 tot zijn dood te behouden. Dit had hij te danken aan de uitstekende naam van het geslacht Van Foreest, zijn goede relaties als groot grondbezitter in agrarische kringen en zijn inspanningen ten behoeve van de zending. In de kamer ontpopte Van Foreest zich als een ultraconservatief die het liberalisme diep verafschuwde. In een satirisch parlementair portret uit 1869 werd hij als volgt neergezet: "Eenmaal in het jaar staat een geharnast ridder uit den ouden tijd op van zijne zitplaats op de hoogste banken van de Raadzaal op het Binnenhof en trekt, met open vizier en gevelde lans, te veld tegen al wat tot den geest des tijds behoort en liberaal heet. Het vlaggetje dat zijn lans versiert, draagt het woord: REACTIE op staatkundig en economisch terrein tot opschrift"ft Cornelis van Foreest. Dit portret werd na zijn dood in 1875 geschilderd en door de douairière Van Foreest ter nagedachtenis aan het hoogheemraadschap geschonken. Het hangt nu in het gebouw van de Dienst Centrale Omslagheffing te Alkmaar. Van Foreest lag regelmatig overhoop met Thorbeeke, de grote liberale staatsman. Thorbeeke wist Van Foreest overigens tijdens het debat rond de afschaffing van de eeuwenoude accijns op het slachten van vee in 1853 fraai de wind uit de zeilen te nemen. Van Foreest was natuurlijk mordicus tegen de afschaffing van de accijns en kwam tijdens het debat met de aanname "gesteld, mijne Heeren, er was maar één koe... "ft Thorbeeke antwoordde hierop dat Van Foreest ook nog die ene koe moest wegdoen om gelijk te hebben. Uit Van Foreests starre conservatisme mag niet worden afgeleid dat hij moeilijk in de omgang was. Integendeel, zijn opvolger in het ambt van dijkgraaf, D.F. van Leeuwen, beschreef hem juist als buitengewoon beminnelijk. Hij tekende daarbij wel aan dat Van Foreest nooit ofte nimmer zijn overtuiging aan die beminnelijkheid opofferde.58 Naast het lidmaatschap van de Tweede Kamer en het dijkgraafschap van de Hondsbossche vervulde Van Foreest nog diverse andere ambten. Hij was ondermeer penning meester van de Zijpe en Hazepolder, hoofdingeland en heemraad van de Anna Paulownapolder en schoolopziener. Ook op maatschappelijk terrein liet hij zich niet onbetuigd. Zo vervulde hij jarenlang het voorzitterschap van de Hollandse Maatschappij van Landbouw en het Alkmaarse departement van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. In zijn sollicitatiebrief schreef Van Foreest dat hij lang had getwijfeld alvorens zich kandidaat te stellen. Dit hoeft niet te verbazen. De voorwerken van de zeewering -paalscherm en strandhoofden- waren er slecht aan toe. Alleen de dijk verkeerde in goede staat dankzij het onder De Lange uitgevoerde verzwaringsprogramma. Hij werd verder geconfronteerd met een bestuur dat duidelijk de moed had verloren. Van Foreest zat niet bij de pakken neer. Hij ont plooide een enorme activiteit. In maart 1870 presenteerde de nieuwbakken dijkgraaf in het dagelijks bestuur een door hem persoonlijk ontwikkeld plan voor de reconstructie van de zeewering. Dit had hij meteen maar laten drukken en in de vorm van een brief aan de hoofdingelanden toegezonden. Die zullen zeker van de opvattingen van hun nieuwe dijkgraaf hebben opgekeken. Want hoewel Van Foreest -nauwelijks vier maanden in functie- ronduit toegaf een beginneling in de „zeeweringkunde" te zijn, verwierp hij toch in beleefde termen het winnende plan van Conrad uit 1864. Hij wees er daarbij wel op dat Conrad bij de prijsvraag van de bestaande toestand had moeten uitgaan. Van Foreest had zich eenvoudig de vraag gesteld welk stelsel het beste was en op deze wijze was hij tot de slotsom gekomen dat "...niet langer door 20

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 1997 | | pagina 20