noordeinde van de in het verlengde van de Hondsbossche gelegen Pettemer Zeewering. Ten aanzien van het paalwerk nam De Quartel een tweeslachtige positie in. Hij besefte -als De Lange voor hem- dat het niet raadzaam was de golfkracht door loodrecht staande objecten te breken. De terugslag van de golven tegen de palen veroorzaakte ontgronding van het strand, dat door De Quartel juist zo belangrijk werd geacht. Zeker de bovenop de hoofden geplaatste kam van palen moest worden afgezaagd of geheel ingeheid. Bij stormen bracht de golfslag namelijk trillingen in de palen teweeg, waardoor de steenbekleding van de hoofden losraakte. Ondanks alle bedenkingen stapte De Quartel echter toch niet van paalwerken af. Van het in de lengterichting langs de zanddijk geplaatste hoge, gesloten paalscherm wilde hij behouden wat nog enigszins van nut kon zijn. Dit met het oog op de enorme investeringen die de aanleg en het onder houd van het scherm hadden gevergd. Omdat hij vooral de grote hoogte schadelijk achtte, stelde hij voor het houtwerk op 2,0 m boven volzee af te zagen. De steenbekleding voor het afgeknotte scherm zag De Quartel graag verbreed. Hierin moesten verder twee rijen palen worden aangebracht. Ook achter het paalwerk diende een steenbekleding te komen die doorliep tot 2,5 m boven volzee. Aan het boveneinde kwam dan een open paalregel, gevolgd door een buitenberm met een helling van 1:20 van klei. De Quartel besloot zijn inzending met enige wenken voor de toekomst. Hierin deed hij enige opmerkelijke uitspraken. Zo stelde hij dat het oude paalscherm tegen 1870 hoe dan ook krachteloos zou zijn geworden. Als tegen die tijd de steenbekledingen gereed waren, kon het geheel worden verwijderd. Ter vervanging stelde hij dan de bouw van een open paalregel met een hoogte van slechts 1,0 m boven de steenglooiing voor. Over de overige antwoorden kunnen we kort zijn. Zoals gezegd haalden die bij lange na niet het niveau van Conrad en de Quartel. Sommige inzenders hielden het gewoon op het verzwaren van de waterkering met zand. Anderen realiseerden zich dat het belangrijk was om de kustachteruitgang tot staan te brengen en zochten de oplossing daarom in aanpassingen van het hoofdenstelsel. Ook voor wat betreft de directe verdediging van de zanddijk passeerden verschillende mogelijkheden de revue. Een inzender kwam bijvoorbeeld met het idee een voorlandsdijk aan te leggen. Tussen deze dijk en de eigenlijke zeewering kon zich bij storm een beschermend waterbassin vormen. Anderen propageerden allerlei nieuwe varianten op het vertrouwde paalwerk. Zelfs de bouw van zware strandmuren werd wel als uitweg voor de problemen aan de Hondsbossche geopperd. Dergelijke oplossingen kunnen natuurlijk de toets van de moderne waterbouwkundige kritiek niet doorstaan. Voor de inzendingen van De Quartel en Conrad geldt in grote lijnen hetzelfde. Paalschermen hebben al lange tijd afgedaan. Op het eerste gezicht lijkt de bouw van een paalscherm een mooie en eenvoudige methode om een kwetsbare waterkering te beschermen. In de praktijk is het evenwel een ongelukkige oplossing. Een paalscherm is door zijn kwetsbaarheid nu eenmaal een zeer onderhoudsintensieve constructie. Verder krijgt men door het heftige breken van de golven tegen het paalwerk onherroepelijk met de vorming van een ontgrondingskuil te maken. Dit probleem probeerde men aan de Hondsbossche op te vangen door steeds bredere steenbekledingen voor het scherm aan te leggen. Op deze wijze werd de instandhouding van het paalwerk min of meer een doel op zich. Ondanks het feit dat zowel Conrad als De Quartel deze problemen duidelijk inzagen, stapten zij toch niet van het paalwerk af. Beide ingenieurs wisten geen echt alternatief naar voren te schuiven. Pas de in 1869 aangetreden dijkgraaf Cornelis van Foreest bezat de kracht werkelijk consequenties uit de negatieve ervaringen met het paalscherm te trekken. Hij stapte geheel van paalwerken af en koos resoluut voor een totaal andere wijze van verdediging van de Hondsbossche tegen de zee. 13

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 1997 | | pagina 13