tem
30
Volgens de Staat der Vereenigde Nederlanden (8e deel,
blz.369) was er een eeuw eerder (1413) ook al sprake van
paalwerk bij de duinen van het Hondsbos. Aan de duinvoet
werden de paalhoofden onderling verbonden door een palenrij
met 7,5 m ervóór nog een tweede rij; ertussen werd klei
gestort. Hoewel de paalwerken een redelijk goed verdedigings
middel bleken, was het voortdurend herstellen en verzwaren
van een en ander, arbeidsintensief en kostbaar.
Andries Vierlingh, die in de zomer van 1552 de leiding van de
Zijper bedijkingswerkzaamheden kreeg, zag de branding op de
door de stormen van 14 december 1551, 13 januari en 15 fe
bruari 1552 weer eens ernstig beschadigde paalwerken uiteen
slaan en over de dijk waaien "min oft meer te Petten int dorp
dagelijcx regende". Deze ervaren waterbouwkundige had
overigens z'n twijfels over deze wijze van kustverdedigen.
Hij sprak schamper over deze Hondsbosse van "houten,
steenen, rijs ende kisten tegens de grooten overval van de
zeebaeren". Volgens hem was een ruim voorland noodzakelijk
terwijl een dijk alleen het water kan keren als de golf kan
uitlopen "gevende hem veel speelens". Hij adviseerde om de
dijken een schuiner beloop te geven en het buitentalud met
steen te bekleden/'
Behalve de niet-aflatende werkzaamheden aan de paalwerken
waren er in de periode 1506-'50 ook nog slaperdij ken achter
de (uiterst smalle) duinregel aangelegd, waaronder de nog
altijd bestaande tussen Hargen en de Schoorlse zeedijk (1526).
Ook de totstandkoming van het "Huys op 't Hondsbosch",
meer bekend als het (eerste) Gemenelandshuis, vond in deze
periode plaats, evenals het graven van de Gemenelandsvaart
naar Schoorldam 1531Al snel bleek het Gemenelandshuis
een belangrijk onderkomen van hoogwaardigheidsbekleders
en hun gevolg (o.a. Brederode en Egmond in 1563 en 1566;
Oranje in 1562), wanneer ze de dijken wilden inspecteren of
"op doorreis" waren.
De Gemenelandsvaart was niet alleen van groot belang voor
de aanvoer van palen, rijshout, stenen e.d., maar óók voor het
transport van zeewater naar de Alkmaarse zoutziederijen en
het vervoer van verse zeevis naar de Alkmaarse markt. In 1615
althans vroegen "de ingezetenen van Petten omme de Geme
nelandsvaart van Alcntaer tot Petten gediept te wezen omme
alsoo bequamclijck haer seevis ter markt te mogen voeren".7
Bedijking Zijpe en Hazepolder
De bedij king van de Zijpe, reeds in de 14de eeuw noodzakelij k
geacht, vanwege de grote druk op de Westfriese Omringdijk
"in tijden van storm en onwederen der zee", werd tenslotte in
de zomer van 1552 ten uitvoer gebracht.In de zomers van
1553 en 1554 moesten wegen, vaarten, sloten, enz. worden
aangebracht, maar in het najaar van 1555 bleken de nieuwe
(zand)dijken al weer dermate verstoven en verspoeld dat er
doorbraken ontstonden, zodat een tweede bedijking noodza
kelijk was. Uit de rekeningen van de rentmeester Van Tey-
lingen blijkt dat de werkzaamheden pas in het voorjaar van
1561 konden worden beëindigd. Gouden tijden dus voor het
werkvolk, dat voor een belangrijk deel afkomstig was uit de
dorpen in de onmiddellijke omgeving (Petten, Camperduin,
Groet, Schoorl, Krabbendam, Warmenhuizen, Sint Maarten,
Schagen, Callantsoog), maar ook van verre (Friesland,
Groningen, Zuid-Holland, Zeeland).8 De opmerking uit 1551
dat het dorp Petten "geen andere sustentatie noch te onder
houd en heeft dan uit den zuiveren arbeid van den
Hondsbossche met eenige sobere visserij", behoeft dan ook
geen verbazing.9
Evenals bij de aanleg van de zogenaamde Rijndijk in 1432,
toen er geklaagd werd over "veel misselicx geselscip" onder de
werklieden, was er nu sprake van "rijbauwen ende lichte
volcke die deur 't bedijeken van de Zijpe hun tot Petten
onderhoudende waren." In Petten werd wacht gelopen om
diefstal van rijshout, balken, enz, te voorkomen.
Op zich voldeden de aangebrachte paalweringen wel.
De kustafname was duidelijk minder. Het onderhoud en
herstel van de steeds weer aangetaste paalwerken echter was
arbeidsintensief en kostbaar. Er was echter nog een ander
bezwaar: naarmate de kustafslag ten noorden en ten zuiden
van de kustwerken wel "normaal" doorging, kwam de
Hondsbosse als het ware te ver vooruitgeschoven in zee te
liggen. Het was deze te geprononceerde positie, het te smal
geworden strand en de daardoor toch te kwetsbare (zand)dijk,
die de zeewering tenslotte noodlottig werd.
Bij de beruchte Allerheiligenvloed (1570) brak de Honds
bossche op drie plaatsen door. In Petten werd een gehele
buurt tot aan het Moriaanshoofd verwoest.10
Ook de zanddijk van de Zijpe ten noorden van Petten werd
over een grote lengte vernield, terwijl de dijk van de Haze
polder het eveneens begeven had. Weer was er veel werk.
Behalve de talloze herstelwerkzaamheden die moesten worden
uitgevoerd, werd er aan de zuidkant van Petten een dwarsdijk
aangelegd (Pettemer Schinkel, 1571). Terwijl de (derde)
bedijking van de Zijpe nog in volle gang was, sloegen de
Spanjaarden echter het beleg voor Alkmaar en besloot de
5
Zypte 'Myek 'Hoeden
1 :i ";J 111-1
Zypse ImiuII 'Hoed
.TT[...
f s6o sc/t
IJcvnirafeyit rujc
van- i landt van den
Zyfte
Bajrlista Daelecom ius
fculp ./nrw
MttJHMem
o/iet Zyp/i*.
(f\lhn
Men Zvjp dy<4^
Kopie van de kaart van Babtista Doetecomius 1600) door Conrad.