Tweede Corfwater Zuivelbereiding Het betreft nu een brief aan de minister van Waterschap, Handel en Nijverheid, opgesteld 18 mei 1889, met het verzoek het noordelijker gelegen zogenaamde tweede Corfwater te mogen ontginnen. Het voorstel was om gedeelten van de "valleyen" die daar nu "zoo kaal blijven liggen dat een luttel aantal schapen daar schraal voedsel vinden" te verpachten voor de teelt van aardappelen. De aanvragers bieden zelfs aan wanneer het rijk hen de gronden voor niets in gebruik wil geven "jaarlijks eene som te geven mits het rijk deze vlakte beschermt tegen de schapen van den pachter der rijksduinen, waartoe dan eene flinke afrastering dienten voor aflossing van het water wordt gezorgd." De rijksoverheid is blijkbaar niet op het voorstel ingegaan, want op 7 september 1914 schrijft burgemeester A. Eriks een brief aan de Commissaris der Koningin waarin hij om ontgin ning van het duingebied vraagt. Hij wijst erop dat deze gron den groot 280 ha "hoewel thans geheel woesttoch gedeelte lijk zeer goed en vruchtbaar (kunnen zijn)." Terwijl de duin valleien "thans alleen voor jachtveld iets opleveren, (kunnen) rentegevend gemaakt worden en de bevolking dezer gemeente, hoofdzakelijk bestaande uit behoeftige strandarbeiders, waar voor vooral in de wintermaanden weinig of geen werk is, zeer worden gebaat..." Want dat is het steeds weerkerend refrein: "de steeds in min dere of meerdere mate wederkerende werkloosheid gedurende den herfst en winter Maar ja. "Reeds eerder hebben wij middels brieven gewezen op deze steeds wederkerende werkloosheid zonder dat wij daarvan tot heden eenig succes zagen." Toch werd dat jaar (1914) een bescheiden begin gemaakt met de aanleg van het Pettemer Bos door Staatsbosbeheer. In 1886 is in de gemeenteraadsverslagen sprake van 8 mannen en 2 jongens die in de zuivelbereiding werkzaam zijn. Burge meester A. Eriks was in de leer geweest bij de zuivelpionier P. Boekei te Wieringerwaard en gaf sedert 1892 zelf tegen vergoeding les in fabrieksmatige kaasbereiding. Hij was tevens vraagbaak voor velen in de naburige dorpen, waar evenals in Petten enkele "kaasfabriekjes" waren (aanvankelijk hand- krachtbedrijfjes, tien jaar later met "stoom").44 In het gemeenteverslag over 1889 is sprake van twee kaas- fabrieken. Behalve het kaas-bedrijf van burgemeester Eriks, was er dus nog die van de landbouwer A. Nottelman. In 1897 is er sprake van de Pettemer kaasfabriek, een coöperatie met 12 deelnemers waar dat jaar 185.000 liter melk verwerkt was tot 14800 kg Edammer kaas, 520 kg roomboter en 175 kg weiboter. "Een gezamentlijke waarde van f 7000,- (G.A.P. 1897 no. 134). Het is natuurlijk niet gezegd dat al deze deelnemers hun bedrijf in de gemeente Petten hadden. Anderzijds: een totaal opbrengst van 185.000 betekende niet meer dan de productie van 60 a 80 melkkoeien, een aantal dat doorgaans wél in Petten aanwezig was. Er wordt nog vermeld: "de niet bij de coöperatie aangesloten (boeren) zijn zeer kleine landbouwers welke hunne afgeroom de melk uitventen en van hunne schapenmelk kaas maken." 42 Petten, het kerkpad.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 1993 | | pagina 42