Aanwijzingen van de waterschout te Scheveningen aan de burgemeester met betrekking tot de voorwaarden waaraan de jongens die ter haringvangst willen moeten voldoen, geven de indruk dat er elk jaar wel een aantal ter haringvisserij gaan (G.A.P. 1883 no. 72). Uit 1901 is er een aantekening dat Pettemers "zich verbinden bij de de stoomtrawlvisserij te Ymuiden" (G.A.P. 1901 no. 283). In een verzoek aan Gedeputeerde Staten (19 augustus 1901) om op de lagere school "onderwijs in de Fransche en Engel- sche talen" te mogen onderwijzen, is onder meer sprake van "geheel onvermogende ouders van welke de meeste hunne kinderen ter koopvaardij of ter haringvangst laten varen..." In een verslag over de toestand van de middenstand van Petten, gedateerd 13 november 1909 schrijft de burgemeester ondermeer: het merendeel der jongens vindt na 13- of 14-jarigen leeftijd werk aan de zeeweringen, velen gaan elders ter trawl- of haringvisserij, de meisjes gaan of naar de stad of op de boerderij buiten de gemeente ene dienst zoeken! Tenslotte is er in het archief een brief van Teunis Brouwer, "van beroep werkman en visscher te Petten" die de Commissa ris des Konings op 25 september 1888 toestemming vraagt zijn sloep in de rijksduinen bij de strandopgang te mogen neerleg gen. Hij vraagt tevens om voor zijn boot een "getimmerde rondte" te mogen maken "ter beveiliging tegen kwaadwil ligen". Ook handig bij strandingen zo'n boot, vindt de aan vrager. Een laatste poging tot een "eigen" Pettemer vissers maatschappij was de oprichting van de stoomtrawlrederij de N.V. Visscherij Maatschappij Petten in 1923 door de Pettemers Louis en Jacob Schagen. De 400 pk trawler van de maatschappij werd gestationeerd in Ymuiden (Ym. 16)F Aardappellandj es Wanneer vooral in de winter de armoede groot was nam de neiging toe tot diefstal van alles wat brandbaar en bruikbaar was in de duinen en aan het strand. Het stropen van konijnen had ook nog wel zijn nut, maar diefstal van helm (voor het vlechten van matten) en van ruigte als duindoorn en kruip wilg (voor brandstof) had vaak ernstige verstuivingen tot gevolg, evenals beweiding door vee, met name van schapen en geiten. Ook de ontginning van landjes in het duingebied voor de teelt van "veldvruchten" had op de lange duur negatieve gevolgen. Hoewel uit een brief van de Vrijheer van Petten en Nolmer- ban, gedateerd 17 maart 1829 blijkt dat reeds toen een twintig tal dorpsbewoners toestemming hadden stukjes duingrond te mogen ontginnen om er "voor hunne huyshoudens de benodigde veldvruchten op te teelen", kwam de ontginning van het Corfwater pas goed op gang na het uitbreken van de 40

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 1993 | | pagina 40