4. Werkgelegenheid door dijkverzwaring
(ca. 1870-ca. 1920)
Prijsvraag 1864
"Ik heb de eer U Hoog Ed.gestrenge te berichten dat door den
buitengewoon hevige storm welke gepasseerde nacht woedde
het water is opgevloeid tot 3 el boven het peil
De Pettemer Zeewering en wel den Zanddijk is bedenkelijk
afgenomen, zoo zelfs dat voor het dorp slechts 7 ellen, maar
voor het open paalwerk schraal 5 ellen kruinbreedte behou
den is gebleven, terwijl bij de noordelijke afsluiting achter het
hoofd een sterke inscharing heeft plaatsgehad, dewijl de aan
grenzende duinen buitengewoon afgenomen zijn."
Aldus de burgemeester in zijn brief van 4 december 1863 aan
de Commissaris des Konings. In een volgende brief gedateerd
29 december vraagt hij hoe het nou verder moet met de
predikant: ds Rietberg, die "ten gevolge van den storm op 3 en
4 december uit deze gemeente met zijne familie gevlugt is en
het voornemens (heeft) ten gevolge van vrees voor de zeewe
ringen de gemeente te verlaten..."
Bij de Hondsbossche zijn ernstige "zakkingen" aan de binnen-
berm van de zanddijk opgetreden, waarschijnlijk als gevolg
van waterspanningen in het dijklichaam door langdurige hoge
zeestranden, waardoor evenwichtsverstoringen optreden.
Hoewel de schade overigens nogal meeviel krijgt men de in
druk dat het bestuur van de Hondsbossche vooral onder druk
van buitenaf besluit een prijsvraag uit te schrijven.
De Alkmaarse waterstaatingenieur ir J.F.W. Conrad wint de
prijsvraag (f 1500,-), maar het plan van de in 1870 benoemde
dijkgraaf jhr. mr. C. van Foreest wordt uiteindelijk uitge
voerd. Het motto voor deze gigantische operatie wordt:
"Zet de oude palen niet terug, die uw voorvaderen
gemaakt hebben."
Spreuken 22: vers 28)
"Ik meen," aldus Van Foreest, "dat eindelijk voorgoed met het
sedert eeuwen gevolgde stelsel moet worden gebroken en dat
niet langer door paalwerk en andere middelen een daarachter
gelegen zanddijk moet worden beschermd, maar dat die dijk
zelf zoo sterk moet worden gemaakt, dat paalwerk en andere
kostbare verdedigingsmiddelen overbodig zijn." Van Foreest
verdedigt verzwaring en verhoging (tot 4,50 m boven
volzee) van de dijk en op het buitenbeloop. Hij wil aan de
golven geen hinderpalen in de weg leggen en ze laten uitlopen
op een zeer lange flauw hellende stenen glooiing.
Een advies dat Andries Vierlingh al drie eeuwen eerder gege
ven had! Hoewel Van Foreest het overbodig achtte, heeft
men, mede op gezag van de rijksoverheid, bij de uitvoering
van het plan in de jaren 1871-1877, de strandhoofden wél
gehandhaafd. Rijk en provincie droegen elk voor een vierde in
de kosten, groot f 1.600.000,- bij.40Sedert 1876 nam het rijk
ook de zorg voor de Pettemer Zeewering weer op zich.
W erkgelegenheid
Uiteraard betekende de extra werkzaamheden aan de zeewe
ringen vergroting van de werkgelegenheid. Onder normale
omstandigheden waren de Pettemers onder leiding van enige
onder hen die als "putbaas" fungeerden, aan het werk aan de
paalwerken strandhoofden, de zeewering en het duin.
Het betrof doorgaans reparatiewerk, zandsuppletie en helm
en strobeplanting. Zo vinden we in het archief van de Honds
bossche onder de door de "generale opziener" C.J. Bollee
gedane uitgaven in de periode vóór de storm van 1863, de
putbazen A. van Leuven,Jan Snip jan Borst, F. van der Vlies
elk met 12 man en Jan Brouwer met 9 man aan het werk in de
helmplant in oktober en november 1862. In totaal werd door
62 man 733 dagen a f 0,75 gewerkt, dat wil zeggen dat in twee
maanden per persoon zo'n 12 dagen gewerkt werd, hetgeen
nog geen tien gulden per persoon opleverde. Gelukkig voor
hen waren er in de maand december van dat jaar óók stormen
(18,19,20 en 26 december), zodat aan "waakloonen, leggen
van stormzeilen en verdere diensten", aan in totaal 42 perso
nen, nog eens f 54,- kon worden betaald! Daarnaast werd in
dezelfde maanden voor werk "aan de paalwerken en hoofden"
nog eens f 394,69 uitbetaald voor ruim 500 gewerkte dagen
door nagenoeg dezelfde putbazen en hun mensen. In de
maand ervóór (29 september tot 31 oktober 1862) was "aan
het verwerken van zand aan de Hondsbossche zeewering" in
totaal f 1049,22 1/2 aan arbeidsloon uitgegeven. Op deze
loonlijst staan weer grotendeels dezelfde namen. Het is echter
niet duidelijk waarom de meesten f 0,75 per dag verdienen,
enkele anderen f 1,-, weer anderen f 0,80, f 0,60 of zelfs slechts
f 0,50. Omdat vaak alleen de namen van de "putbazen
genoemd worden is niet te achterhalen hoeveel de desbetref
fende Pettemers over deze maanden in totaal verdienden.
Behalve het werk aan de Hondsbossche was er natuurlijk ook
het werk aan de Pettemer Zeewering.
In zijn rapport van 20 april 1873 schrijft hoofdopzichter
C.J. Bollee (jaarsalaris f 800,-) onder meer dat aan de recon
structie van de 29 hoofden (het 30e hoofd is pas in 1913 voor
Kamperduin aangelegd) doorlopend 70 arbeiders werkten. Die
maakten uit rijshout zinkstukken van 30 meter lang, 10 meter
breed en 30 centimeter dik. Daarop werden zware stenen
gestort. Aan de steenglooiing van de dijk werkten toen
120 polderwerkers, 2 krammers, 6 taludwerkers, 6 spoor-
werkers, 2 machinisten, 10 heiers, 12 steenzetters,
16 sjouwers, 8 voerlieden en 6 timmerlieden. De "specialisten"
(steenzetters, zinkwerkers, machinisten) kwamen van elders,
met name uit Sliedrecht en omgeving (aannemersfirma Van
Haaften te Sliedrecht, firma Langeveld te Hardinxveld).
Een deel van deze werkers kwam in de gemeente Petten
terecht. Het inwonertal, dat in het begin van de jaren vijftig al
bijna vierhonderd bedroeg (1851: 389), was daarna, vooral
36