C£u -ss» Strandvond en gemeentegrenzen Reddingstation Uit een brief (november 1852) van burgemeester T. van Asperen, tevens hoofdopzichter van de Hondsbos- sche in de periode 1838/62, blijkt dat er "kort bij het strand een pakhuis aanwezig is bestemd tot berging van aange spoelde of uit zee aangebragte voorwerpen." Het pakhuis was eigendom van de Heer van Petten, mr. C. Sandenbergh Matthiesen en werd voor genoemde doeleinden gehuurd. "De lengte van het grondgebied dezer gemeente langs de zee," aldus de burgemeester aan de Commissaris des Konings, "is ongeveer 7200 ellen." (1 el= 0,69 m). "De rigting der kadastrale scheidingslijn van het grondge bied dezer gemeente is ten noorden aangeduid door een steene paal welke op het duin staat en waarvan daar noord west de rigting zee inloopt, en aan de zuidzijde is de schei dingslijn aangeduid door het steenen hoofd letter Q lig gende op het strand van den Hondsbossche, welke de rigting aanduid van de binnen weg of Kamperkade liggende, binnendijks tusschen de Pettemer en Hargerpolder." Deze grenzen speelden een belangrijke rol bij de strandvond, omdat goederen die buiten deze grenzen op het strand gevonden waren elders gedeponeerd moesten worden, hetgeen niet altijd gebeurde. Vaak viel overigens weinig te halen. Zo schrijft de burgemeester op 6 februari 1858 dat twee dagen tevoren "bij het middelhoofd van de Pettemer Zeewering(de) bodem van een vissersschuit is aange spoeld, die na veel moeiten is gesloopt en opgeborgen en niets dan brandhout heeft opgeleverd." Het kofschip "Sophia", waarvan de bemanning op de kapitein en scheepsjongen na kon worden gered, was geladen met "potasch en tarwe" hetgeen de Pettemers weinig opleverde (29 nov. 1859). De Engelse brik "Aid Seaham", die op 14 september 1869 vlak voor de Hondsbossche op de hoogte van de Dromer- dijk verging waarbij de bemanning om het leven kwam, was geladen met steenkool. De burgemeester drong aan op spoedige verkoop van het wrak, omdat anders de kosten van bewaking wel eens hoger zou kunnen zijn dan de opbrengst. Die ervaring had hij blijkbaar een jaar eerder (30 oktober 1868) opgedaan bij het vergaan van de met tarwe geladen Engelse brik "F.F. Cates". Wel had men toen de stuurman, vier matrozen, de kok en de scheepsjongen met de reddingboot "Constantia Sophia" kunnen redden. De in februari 1825 door de N.Z.H.R.M. aangeschafte Groenlandse sloep, voorzien van zogenaamde "drijftoestellen" (van biezen voorziene zeildoekse gordels) rondom de boot, werd aanvankelijk in de kerk ondergebracht.39 De houten loods die een jaar later werd getimmerd stond wel dichter bij de kust, maar had het bezwaar dat die gemakkelij ker omver waaide. Na de storm van 14 augustus 1830 schreef de burgemeester dat niet alleen kerk en pastorie, evenals verschillende huizen, danig te lijden hadden gehad, maar dat ook "de loots waarin de boot en wagen van de N.H. Redding mij. bewaard stond geheel uit zijn fundering gerukt, omverge- slagen en uyt elkander gewaijd (was)." Slechts enkele weken na plaatsing van de reddingsloep kon de bemanning tonen wat ze waard was: onder moeilijke omstan digheden wist men alle dertien opvarenden van het zeilschip "Alliance" dat voor de kust was vergaan, te redden. Uit 'dankbaarheid en respect' ontving elk der redders drie gulden en een 'declaratoir van loffelijk gedrag' uitgereikt. zzrrrj/jzzz-z .JP f" 33 4^ «ree zZc ZTf'C<?'Z!zjC<rfc VY -r Zc* Z-1 loZLa^) rte*rr<?£rc- Re** tD -ar, C- - •rzr? cr-^-Z-tc- CrCs<y-er ézrm e-, 'C Zjz. 'fez* <- rZ? '<z/zzr Z' -sf Zr.^r

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 1993 | | pagina 33