De onveiligheid gevoelens zijn zo groot dat inwoners om die reden het dorp willen verlaten. Wanneer dat een "kapitaal krachtige" inwoner betreft, zoals in het geval van de assessor Cornelis Oost, is dat aanleiding tot een brief aan Gedeputeer de Staten. De man wil wel blijven, maar is bang en laat een huis bouwen aan de Zijper dijk, dus buiten de gemeente Petten. Uit deze correspondentie blijkt tevens dat de burge meester zelf uit veiligheidsoverwegingen een "noodhuis" in het duin heeft, maar hij is uiteraard slechts een van de weini gen die zich dat kan permitteren. In een brief gedateerd 24 november 1836 beschrijft hij hoe tijdens de laatste storm, "veelen hunne kleederen en bedden inpakten om (in) de woeste duijnen met de hunnen in de uyterste nood (een) schuylplaats te zoeken." De stormen in het najaar van 1836 (24 nov. en 25 dec.) veroorzaken grote schade aan de woningen van de bewoners, de kerk en het gemeentehuis. Voor de allerergst getroffenen wordt dan tenslotte op "zondag den 24 januari 1837 na middags ten vier uren na voorafgaande klokgeklep aan den raadhuyze met open schale collecte gedaan Maar ja, een collecte in een dorp met zoveel armen en zo weinig belastingbetalers (12-19) levert uiteraard niet veel op. En de nood is hoog. Op de "staat van verliezen" (totaalschade f 759,90) staan zeventien "zeer behoeftige" lieden, meeste oude lieden en weduwen, maar toch ook enkele "zeer behoeftige" dagloners belast met het onderhoud van vijf of zes jonge kinderen of "eener gebrekkige zuster" of "oude moeder". Het is moeilijk uit te maken wie er 't allerberoerdst aan toe is. De weduwe Pieter Groen bijvoorbeeld, "belast met het onder houd en de verzorging van tien kinderen, waarvan één blind is", die de bijna honderd gulden schade aan haar woning onmogelijk kan opbrengen, of de 70-jarige "zeer behoeftige kroeghoudster" Johanna Hemeltin die de benodigde f57,- niet bij elkaar kan krijgen of de 28-jarige "zeer behoeftige sculper" Jan Vriesman, die de zorg voor zes zeer jonge kinderen heeft en de schade van f 45,- absoluut niet kan betalen. Ook de kerk heeft zeer geleden, zodat tenslotte besloten wordt deze te vervangen door een ander op dezelfde plaats (1846) "Verouderd, in 't verval geraakt werd ik ten gronde toe geslaakt Doch da'dlijk uit het puin herboren verrees ik, kleiner dan tevoren maar mét een schoolgebouw verrijkt 't geen thans aan mijne zijde prijkt." Pas in 1881 komt er een zelfstandig schoolgebouw. Er zijn dan 112 leerlingen, 79 uit Petten en 33 uit de Zijpe (Hazepolder en Pettemerkluft). Na jarenlange narigheid met opeenvolgende onderwijzers (resp. wegens fraude, "Ongeregeldheid in onder wijs", en "onzedelijk gedrag") verbetert het onderwijs met de komst van C.A. de Braai ("ijverig, zeer bekwaam") in 1870. Er komen dan ook een kwekeling (1871en later (1874) een hulponderwijzer. Paalwerken Op advies van de hoofdingenieur P.T. Grinwis was in 1835 een proefvak met paalwerken aan de dijkvoet aangebracht en werden de strandhoofden tot in de dijk verlengd. Ondanks deze verbeteringen was de toestand na de januaristormen van 1839 toch zodanig, dat doorbraak van de dijk nauwelijks voorkomen werd. Omdat binnen genoemd proefvak weinig schade was, besloot men tot uitbreiding van de paalwerken. Tevens werd in de komende jaren (1840-'47) een grootscheep se reconstructie van de hoofden (grenen palen, waarachter brik afgedekt door stenen) uitgevoerd. Voldaan deelt het bestuur na afloop van de werkzaamheden mee "dat de Hondsbossche in eenen staat zijn gebragt, dat er voor dat bolwerk weinig gevaar meer is te duchten".38 Helaas leren de decemberstormen van 1849 dat dit grootspraak is en wanneer weer een jaar later de najaarsstormen eveneens grote schade aanbrengen, besluit men niet alleen de schade te herstellen, maar tevens het aantal hoofden van 23 tot 29 uit te breiden (1853). Het verhaal wordt eentonig. Bij de stormen van 1853 blijven de paalwerken redelijk in tact, maar lijdt het dijkprofiel aanzienlijke schade. A. Eriks, burgemeester van Petten van 1875 tot 1917. 29

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 1993 | | pagina 29