K
*>c
-ir
Verklaring van enige Helderse personen over
het vloeien van water bij extraordinaire storm
vloeden in de zeegaten, bevestigd door
Pettemer loodsen, d.d. 24 juni 1695.
Jeroen Jansz, out, 54 jaar
Cornelis Hilbrant Capiteyn, 51 jaar
Pieter Hendricksz. Roos, 47 jaar
Jan Willemsz. 48 jaar
Cornelis Cornelisz. Mos, 40 jaar
Jacob Ariensz Knijn, 34 jaar
Reyer Pietersz, 34 jaar
Hillebrant Jansz, 31 jaar
Maerten Theunis, 30 jaar
Claes Symonsz,
Jacob Bouwisz.
Claes Symonsz, 28 jaar
Oudemansschellingen
Uit de inkomsten van de pilotage (gemiddeld f 50,- per
beloodsing) moest sedert 1 oktober 1742 een gedeelte (zes
stuivers per schip) worden afgedragen voor het fonds van
oude loodsen (oudemansschellingen). Uit de inkomsten van
dit fonds over de periode 1755-1761 (f 542,- totaal) kon
worden berekend dat er gemiddeld ca. 260 schepen per jaar
door Pettemers werden beloodst, dat is 4 a 5 schepen per
loods. Wanneer de loodsen hun oudemansschellingen inder
daad steeds hebben afgedragen - hetgeen gezien de talloze
ruzies erover niet waarschijnlijk is - dan zouden de bruto-
inkomsten uit de beloodsing gemiddeld ca. f 13.000,-per jaar
Wanneer we uitgaan van een gemiddeld aantal loodsen van 50
a 60, zou dit voor ieder een jaarinkomen kunnen betekenen
van ruim f 200,- hetgeen wel minimaal, maar niet zeer ontoe
reikend was. Het betreft hier echter een bruto inkomen, waar
de onkosten voor schip en de uitrusting nog af moesten.
Niet alleen op zee vonden er nogal eens ongelukken plaats
waarbij hele schepen verloren gingen of aanzienlijke averij
opliepen, ook op het strand lagen de schepen niet altijd veilig.
Zo werden bij de storm van 13 op 14 november 1770 alle
loodsschepen op één na aan stukken geslagen. Een verzoek
om schadevergoeding werd door Gecommitteerde Raden van
de hand gewezen. Als men daar aan beginnen moest! (R.A.H.
Gecomm. Raden inv. no,187A).
Toch is de toon in een advies aan de Staten van Holland met
betrekking tot de loodskas van 12 maart 1779 veel milder.
De kas, waaruit de weduwen worden betaald is ontoereikend.
De vuurmeesters hebben geen geld meer voor de vuurboet en
zoeken derhalve steun.
Gecommitteerde Raden hebben de zaak onderzocht en het
verhaal klopt: vroeger was de visserij belangrijker, de zeelie
den contribueerden, de loodsen evenzo.
Maar, schrijven ze, door verminderde inkomsten en "het
blijven van schuiten op zee" (1769,1770, 1771, 1774,1779) én
door de verplaatsing van de vuurboet door kustafslag enige
jaren eerder, zijn ze zeer achteropgeraakt. Verschillende
huisgezinnen van omgekomen loodsen zijn tot last van de
armen van Petten gekomen. In 1773 heeft men uit deze kas
nog f 300,- bijgedragen voor de zeewering.
Dat was niet juist, maar 't arme dorp kan deze som niet resti
tueren. De vuurboet is aangelegd voor de ingezetenen van
Petten die de voordelen en de lasten hebben. Maar nood
breekt wet, er zijn ongelukken buiten hun schuld gebeurd.
De vuurboet is "ten dienste van allen",'t beste zou zijn de
vuurboet onder 't beheer van de Pilotage te brengen, te weten
de Pilotage benoorden de Maaze en de duin te beplanten.
(Gecom.Raden, Acten en Missiven 13/148 fol. 217,217 vo,
d.d.03-04-1779)
Per brief van 24 januari 1787 vraagt de schout van Petten, de
f 200,- subsidie van de Staten ten behoeve van de vuurboet te
mogen ontvangen omdat hij over geld moet beschikken om de
vuurboet brandende te houden.
Er zijn geen penningen meer in voorraad in de assurantiekas
van de loods- en visgelden. (Gecomm. Raden, serie 11, ingeko
men stukken, 1783 deel I)
15
75
zijn.-'