al zal de praktijk er wel toe leiden dat hij in benarde tijden veel werk verricht, dat feitelijk door de betrokken waterschapsbesturen behoorde te geschieden'. De geschiedenis leek zich te herhalen. Was het indertijd al niet Andries Vierlingh die over het gebrekkig functioneren van Jan van Scorel in de Zijpe constateerde: 'Soo vreemde opinien gingen in de dijckagie omme en die daerinne gedijckt hebben crcgen vreemde naer- smaeck'. (Het was maar goed dat er dijkgraven waren zoals hij, want, zo gaat hij verder:) 'Nochtans moest ick dit hier te passé brengen om de vremdichheijt, ende te demonstreren dat vernuffde en de geexpermenteerde dijckgraven veul schade beletten'23. Was het langzamerhand niet duidelijk geworden? Dé zwakke plek was de slechte organisatie. De Blocq van Kuffeler aarzelde dan ook niet de vinger op de gevoelige plek te leggen: de (kleine) waterschappen hadden te weinig deskundigheid in huis en er diende van bovenaf fors te worden ingegrepen. Dit was ook de achtergrond waarom met name de provincie Noord-Holland zich gedwongen voelde tot een veel actiever beleid in waterstaatszaken. Ambtenaren van de provinciale waterstaat hoofdingenieur jhr. C.J. A. Reigersman24 voorop bezochten de meest getroffen punten en overlegden met de waterschaps besturen wat hun te doen stond. Waar nodig verleenden zij assistentie, bijvoorbeeld bij het leegpompen van de geïnundeerde landerijen. De herstel- en verbeteringswerkzaamheden kostten uiteraard handenvol geld. Een berekening van Gedeputeerde Staten in 1919 kwam op het lieve bedrag van ƒ21.432.000, waarvan de werkzaamheden in Drechterland en Waterland gezamenlijk al veertien miljoen opslokten. De waterschappen konden dat zelf niet betalen; zelfs was het de meesten niet mogelijk de geldmiddelen door lening te verkrijgen. Dat leidde er toe dat de provincie de totale financiering van de waters- noodskosten ging verzorgen, zonder overigens deze bedragen op de eigen begroting te laten drukken. De wijze waarop de financiering werd geregeld hangt nauw samen met de algehele herziening van het beheer der zeeweringen. Immers de geluiden om de gehele zeewering centraal te beheren werden steeds sterker. Alleen was de vraag of de provincie dat in eigen hand moest nemen of het moest laten uitvoeren door een groot waterschap. Voordelen van beheer door een goed toegerust waterschap Hoewel de stemmen voor de eerste oplossing vrij sterk waren ook de hoofdingenieur van de provinciale waterstaat pleitte daarvoor dienden Gedeputeerde Staten, mede naar aanleiding van pleidooien van De Blocq van Kuffeler, op 5 maart 1919 bij de Staten het voorstel in over te gaan tot oprichting van een nieuw hoogheemraadschap, genaamd 'Noordhollands Noorderkwartier', dat het dijksbeheer van 25 bestaande waterschappen zou overnemen (zeven werden zelfs geheel opgeheven). In de discussies speelde de overtuiging mee, dat grote waterschappen enerzijds de democratische voordelen en de effectiviteit van een doelcorporatie bezitten, maar door de wat grotere afstand tussen bestuur en ingelanden niet het nadeel kennen van direct eigenbelang (buren, familie), dat kleine waterschappen nogal eens kenmerkte25. Ir. Reigersman (x), hoofdingenieur-directeur van de provinciale waterstaat op inspectie hij het hulpgemaal van Werkspoor op de Water- landse Zeedijk hij Uitdam in 1916. 14

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 1992 | | pagina 14