I i
AFBEELDING I 4
Gemiddelde getijkromme te Den Helder.
Getijtafels voor Nederland,
1978 bladzijde 7, figuur 5, 1980 blad
zijde 7, figuur 6.
AANlAl DAGEN
NA NM/VM l)ol(
MAANSOOORGANG
voorvloed navloed
13 a 14 7a 8
GEM'OOELOE OAGE LJXSt
ONGEL JKHEDEN
nTV 6 25
GEM ZEESTAND: 3.9
ILWS» 122
GEM DUUR ST'JGING: 5 45
GEM DUUR OAUNG 6 40
De invloed van dit verschijnsel is ook langs de Noord
hollandse kust nog merkbaar. Als gevolg van de ongehjk-
tijdige 'aankomst' van beide vloedbewegingen voor het
Marsdiep wordt dit zeegat gekenmerkt door een 'voor-
en navloed' (afb. 14). De uit het zuiden opkomende
vloed stroomt het eerst in via de zuidelijke getijgeul, het
Schulpengat (voor het eind van de 18de eeuw het
Landsdiep) en beweegt zich aanvankelijk dicht langs de
Helderse wal, terwijl de eb nog uitstroomt via de
westelijke en noordelijke buitendeltageulen. Naarmate de
getijbeweging voortduurt stroomt de vloed ook in via
het Westgat, terwijl de stroomdraad, de scheiding tussen
in- en uitstromend getijwater, zich noordwaarts ver
plaatst en de eb nog slechts langs de Texelse kust via het
Molengat (voorheen Nieuwe Gat, Spanjaardsgat,
Landsdiep van Texel) noordwaarts uitstroomt. Als zich
tenslotte de invloed van de noordelijke vloedbeweging
doet gelden, stroomt de vloed over de volle breedte het
zeegat in (afb. 15, 1-2). Omgekeerd doet de eb zich het
eerst in het Schulpengat gelden, terwijl uit het westen en
noorden de navloed nog instroomt. In de loop van de
circa 6,40 uur durende ebfase (afb. 1 5-3) trekt de eb ook
westwaarts uit, terwijl tenslotte de navloed uit het
Molengat niet meer het zeegat in, maar met de ebstroom
via het Schulpengat uitstroomt. De laatste fase van de eb
kenmerkt zich door een uitstromende getijbeweging in
alle buitendeltageulen, die het eerst beëindigd wordt in de
zuidelijke toegangsgeul, het Schulpengat (afb. 15-4).
De eb beweegt zich vooral door het midden van
het Marsdiep, terwijl het Schulpengat een typische ebgeul
en het Molengat meer een vloedgeul is.
Omstreeks 1400 verlandde de stroomgeul de Cule, in
1436 werd de Binnenkuil bedijkt. Rond 1590 verlandde
opnieuw een stroomgeul onder Texel, het Noorder-
of Schettersgat, dat op de kaart van Albert Haijen (158$,
afb. 9) 't Landsdiep van Texel heet. Het Spanjaardsgat,
enige eeuwen de voornaamste vaarroute voor de grote
scheepvaart was na 1700 nauwelijks meer bevaarbaar en
in 1732 nog slechts te gebruiken voor vissersschuiten en
loodsboten. Van de geul resteerde door aanhechting van
de Hors in 1749 nog slechts een ruime baai. De geul-
verlanding werd 111 1749 nauwkeurig gekarteerd en
gemeten volgens een raaienstelsel, welke meting van jaar
tot jaar herhaald in een bij de kaarten behorend register is
aangetekend door de landmeters'Matthijs en Leendert den
Berger. Dit biedt de mogelijkheid om tot in details de
veranderingen van de Hors te volgen tussen 1749 en 1810.
Ondanks pogingen om door het leggen van een stuifdijk
en het planten van rietschuttingen de Mokbaai als haven
voor overwinterende koopvaarders en lichterschepen, die
in het voorjaar op retourvloten wachtten, te behouden,
sloegen stormen deze voorzieningen weg en verlandde
de baai.24
14