inundaties ging deze verflauwen. Zelfs zodanig dat in de
8ste en 9de eeuw na Christus in een strook van noord tot
zuid nabij het latere Warmenhuizen op enige plaatsen
weer vrij veel menselijke activiteiten plaatsvonden die hun
sporen onder meer als goed dateerbaar aardewerk nalieten.
Daarbij blijkt op vele plaatsen het veenmoeras nog niet
geheel geërodeerd te zijn, want dit tekende zich afin
samenhang met die vondsten. Uit dezelfde rustiger periode
is langs de rand van het lage gebied tussen Schoorl en
Camp alleen voor een goede datering het waardevolle
gegeven bekend, dat op het kleilaagje hiervoren vermeld
in 'Buitenduin' na enige overstuiving bodembewerking
plaats vond met daarin scherven van de 8ste en 9de eeuw
na Christus. Terwijl van de kwelders uit de oude Friese tijd
onder Hargen geen vroeg middeleeuwse vondsten bekend
zijn. De omgeving daar, dichter bij het binnenkomen van
storend inundatiewater, kan niet rijp geweest zijn voor
menselijk gebruik.
Tijdens het leggen van de aardgasleiding door de lage
landen onder Groet, Hargen en Catrijp in 1973 was in de
geulen, die ongeveer 1,80 m diep waren, meestal te zien
dat op het veen met een dikte van ongeveer 0,30 tot
0,40 m jonge zeeklei was afgezet in twee sedimentaties
van verschillende aard.
Vooral bij het begin van de hiervoren geschetste, na de 3 de
eeuw na Christus hevig optredende, vloeden zal het alom
bestaand veenlandschap hier belangrijk zijn aangetast. Het
is niet bekend hoe dik het aanvankelijk was. Alleen bij de
oude veenderij die werd ontdekt in 1973 bij het maken van
het plasje aan de Houtjeslaan was het veen in gecompri
meerde toestand nog 0,55 m dik (Schermer 1974). Bij de
boringen voor het bouwen in 'Groetinke' werd het
samengeperste veen onder een zandbelasting van 3,50 m
met een dikte van circa 0,35 m aangetroffen.
De eerste laag klei die op het veen in de periode na de 3 de
eeuw na Christus voor onze latere polders werd gevormd
bestaat uit een zeer humeuze klei met een eigen karakter.
De klei is vet en kneedbaar, donker of bruingrauw met
veel schelpjes. Soms veel horentjes van de soorten
Hydrobia en Bithynia en een enkele kokkel als doublet.
De indruk bestaat dat de sedimentatie plaats had in vrij
kalme stromen waarbij echter door het nu en dan optreden
van hogere vloeden de mariene invloed in stand werd
gehouden, zodat het voorkomen van afhankelijke
schelpdieren bleef bestaan.
Ook kan worden aangenomen dat als in slechte tijden de
gehele beschouwde streek hoog vloedwater moest ver
werken, met de daarbij horende sterkere aan- en afvoer-
stromen, dit niet kon gebeuren zonder kreekvorming.
Zo kon ook de oorspronkelijk naar het zuiden stromende
Rekere worden aangetapt, waardoor getij water uit het
Zijpergat tot zelfs bij Alkmaar kon doordringen.
Gedurende eeuwen werden vanaf die tijd de landen ten
westen en ten oosten van dit water onderworpen
aan het regime van de daarin onregelmatig optredende
hoge vloeden.
5 Het begin van het optreden van de
volgende overstromingsfase in de 10de
eeuw na Christus. Sedimentatie van
de tweede en laatste kleilaag
Wc komen nu in de tijd waarin de laatste laag van jonge
kleien werd afgezet waardoor de eindfase tot stand kwam,
die de mogelijkheid bood voor het later bedijken van
de Schoorlse polders.
Zandplaat tussen de jonge kleien in de
Groeterpolder.
8
AFBEELDING 9