dat de abdij van Egmond daar ging optreden en dat haar belangen gingen uitgroeien naar een belangrijk centrum van haar gehele bezit. De tijden waren toen gekomen dat van deze streek schriftelijke gegevens werden vastgelegd. Over de eigendommen van de abdij nabij Hargen is vooral door Belonje (1927 en 1942) geschreven. Maar ook door Westenberg (1974). Daarnaast vertelt wijlen pater Hof als monnik van Egmond in zijn mooie boek over de abdij veel over de bezittingen die ons bezighouden. Hij deelt mede (Hof 1973, blz. 415) dat de nog jonge abdij reeds onder graaf Dirk 11 (gestorven circa 983) elf en een kwart hoeve had gekregen. In latere tijd gaan de eigendommen vermeerderen tot een grootgrondbezit waarvan wordt vermeld dat erop gerekend kan worden, dat het voor de ondergang van de abdij in de 16de eeuw wel 187 morgen (circa 160 ha) bedroeg (Hof 1973, blz. 428). We weten niet wat voor soort land die eerste gift van Dirk 11 betrof, in hoeverre het ging om geest- of polder land. De landen tussen Hargen en Petten zullen in de latere middeleeuwen een bepaalde ontwikkelingsgang van land gebruik hebben doorgemaakt, waardoor ze reeds voldoende waardevol waren geworden om aan de abdij te komen. In hoeverre de partiële inpolderingen blijkens de nog bestaande oude dijkjes hierin een rol hebben gespeeld en of deze ook werden voortgezet vanwege de abdij valt niet te zeggen. Wat die oude dijkjes en kaden betreft blijkt in het veld dat ze ter weerszijden worden begrensd door zowel hoog- als laagland en dat alleen gegist kan worden naar welke zijde ze waterkerend waren bedoeld. Evenmin kan worden nagegaan hoe de kleine inpolderingen elkaar opvolgden. Zonder in herhalingen te willen vervallen van eerdere schrijvers hebben we er behoefte aan bepaalde objecten nog eens naar voren te brengen en daarover enige nadere bijzonderheden te beschrijven. In 1977 was het nog mogelijk inlichtingen te verkrijgen tijdens gezellige gesprekken met oude bekenden, die in de polder volkomen thuis waren omdat ze daar van kindsbeen afhadden gewoond en door hun werk nauw bij de polder betrokken waren geweest.1 De Abtskoog reeds een vroeg bezit van de abdij, wordt door verschillende schrijvers, onder meer door Belonje (1942, 1951), Hof (1973) en Westenberg (1974) vermeld, welke koog reeds tijdens abt Adallardus (1105—1120) inkomsten opleverde. We weten dat een koog van oorsprong niet-ingcpolderd land is. We weten ook dat als zo'n stuk land later door dijkaanleg bij een polder wordt getrokken, het land door de eeuwen heen zijn naam als koog blijft houden. Recentelijk was niet exact bekend waar de Abtskoog was gelegen. Belonje (1942, 1951), De Cock (1965, fig. 79) en Westenberg (1974, blz. 36) oordelen daar verschillend over. Het is nu echter mogelijk de goede plaats aan te geven. Op afbeelding 14 wordt de uit ruim vier percelen bestaande Abtskoog aangeduid. Ze liggen alle belangrijk hoger dan het omliggende terrein. Terreinverkenning wees uit dat er geen kaderesten als voormalige waterkering te zien zijn. Het was reeds opgevallen dat tijdens de inundatie in het laatste oorlogsjaar 1944—1945, deze landen nogjuist droog bleven (De Roo 1953, blz. 114).Jacob van Essen kende de percelen afzonderlijk nog altijd als 'het Koogje' en de overigen als de Koog van en dan volgde de naam van de eigenaar, bijvoorbeeld 'de Koog van Fransen' enz. Opvallend dat die koognamen tot in onze tijd nog in de wandeling in gebruik zijn. In de Coggelaan die zich nu min of meer voordoet als een dijkje zullen we de toegangs weg vanaf de hoge gronden naar de Abtskoog moeten zien. Het begin daarvan is vervallen door de aanleg van de Slaperdijk (1526-1528). Het einde bestaat uit twee takken. De noordoostelijke tak is gericht op de Koog maar in het lagere land van de Mientsloot is de verbinding verdwenen. Een luchtfoto uit 1945 van de Stichting voor Bodemkartering toont aan de Koog een smalle zuid- gerichte hogere strook die een aansluiting op de Cogge laan geweest kan zijn. Tenslotte ligt aan de noordzijde van het complex van de Koog het korte verbindingswegje tussen de Mosterdweg en de Hondsbosschevaart dat tot heden nog het Koogwegje wordt genoemd. B DE ABTSKOOG 1 De gesprekken werden gevoerd met de volgende personen: a J. Breed, geb 1901, opgegroeid van 1903 tot 1929 in het oude 'De Koog' aan het Koogwegje. Het oude huis is omstreeks 1931 verbrand. b Wijlen Jacob van Essen, groeide op van 1902 tot 1916 op een boerderij aan de Oudendijk, was boer van 1925 tot 1968 aan de Mosterdweg en was voorzitter van het polderbestuur tot zijn 70ste jaar. c Wijlen Freek Gutker, in de tachtig jaar oud, geboren en getogen in de boerderij te Camp op de hoek van de Munnikenweg. Tot de Tweede Wereldoorlog boer in het familiebedrijf en 33 jaar lid van het polderbestuur. 12

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 1985 | | pagina 12