Scandinavië sterk uit en bereikte in het Midden-Saalien onze landsgrenzen. Daarna verplaatste het ijsfront zich relatief snel in zuidelijke richting. Aan de onderzijde en aan het front van de ijsmassa's werd morenpuin in de vorm van keileem neergelegd. Vóór de oprukkende ijskap uit werden aanzienlijke hoeveel heden smeltwaterafzettingen gesedimenteerd. Deze smelt waterafzettingen bestaan, evenals de keileem, overwegend uit Scandinavisch materiaal onder andere graniet, vuursteen en kalksteen, dat door de gletsjers is opgenomen en naar onze streken is vervoerd. Voordat het landijs haar meest zuidelijke positie bereikt had, nam het ijsfront een sterk gelobde vorm aan. Hoewel onderwerp van vele studies, bestaat onder de vakgenoten momenteel nog geen eensluidende visie op het ontstaan van de glacigene (door het landijs gevormde) reliëf- verschillen en over de fasering binnen de landijsbeweging over ons land. Een mogelijke ontstaanswijze is dat, gedurende min of meer stationaire fasen, de bodem onder de frontale delen van de ijslobben zodanig vervormd werd, dat ter plaatse diepe depressies ontstonden. Deze glaciale dalen werden omgeven door bij dit proces uit de ondergrond vrijgekomen materiaal, de stuwwallen. Tenslotte trok het landijs zich in noordelijke richting terug. Tijdens dit proces werden waarschijnlijk eveneens glaciale dalen en min of meer lineaire stuwwallen- gordels gevormd. In de glaciale dalen werd zogenaamde warvenklei afgezet. Zowel de keileem, de smeltwater afzettingen als de warvenklei worden tot de Formatie van Drente gerekend. De landijsbedekking en alle geologische verschijnselen die daarmee samenhingen, hebben grote gevolgen voor de aanblik van het toenmalige landschap gehad. Vormde het landschap vóór deze ijstijd een vrijwel vlakke rivierdelta, direkt na de ijstijd bleef een reliëfrijk landschap met hoogteverschillen van enkele tientallen meters in dit deel van ons land achter. In de direkte omgeving van de Hondsbossche Zeewering zijn tot nu toe in de ondergrond geen stuwwallen of diepe glaciale dalen aangetroffen. Wel is bekend dat een stuwwallengordel, die van Hoorn via Schermerhorn en Egmond de Noordzee inloopt, op enkele kilometers buitengaats ombuigt en zich in noord westelijke richting voortzet. Verder bevinden zich op diverse plaatsen, zoals aan de zuidwestpunt van de Pettemerpolder, concentraties van noordelijk glaciaal grind op de zeebodem. In het nu door landijs verlaten gebied, baande zich, tegen het einde van het Saalien, een noordelijke tak van de Rijn, een nieuwe weg naar het westen. Grove zanden en grind van noordelijke en zuidelijke herkomst, werden in brede, verwilderde riviervlakten afgezet. Hierdoor werd een deel van het inmiddels ontstane reliëf geërodeerd en opgevuld. De rivier- sedimentatie zette zich voort tot in de volgende warme periode, het Eemien. Deze rivierafzettingen worden gerekend tot de Formatie van Kreftenheye, die ter onderscheiding van de jongere rivierafzettingen in dit gebied, in Noord-Holland de Formatie van Kreftenheye 1 wordt genoemd. Naarmate de gemiddelde jaartemperatuur tijdens het begin van het Eemien steeg, werden de rivierafzettingen fijnkorreliger en werden in de laaggelegen delen kleilagen gesedimenteerd, terwijl lokaal veenlagen tot ontwikkeling kwamen. De zee had inmiddels weer bezit genomen van het Noordzeegebied en de kustlijn schoof steeds verder naar het oosten op. Gebruik makend van de rivierdalen en de voormalige glaciale bekkens, drong de zee via de laagste delen van het landschap het huidige vasteland van Noord-Holland binnen. Hierbij werden de eerste mariene sedimenten in dit gebied sinds het Vroeg-Pleistoceen afgezet. Dat het hier om een zeer belangrijke transgressie (uitbreiding van de zee) gaat, blijkt wel uit het feit dat mariene sedimenten van Eemien-ouderdom tot bij Amersfoort bekend zijn. Na afzetting van de eerste mariene kleilagen baanden zich, later in het Eemien, brede getijdegeulen een weg naar het oosten, waardoor dikke, schelprijke zandpakketten tot afzetting kwamen. De mariene sedimenten en de daarbijbehorende veenlagen worden tot de Eem Formatie gerekend. Beschermd tegen het opdringende zeewater door de stuwwallengordel van Hoorn naar Egmond, werd het gebied van de Honds bossche Zeewering pas vrij laat in het Eemien door de zee over stroomd. Aanvankelijk werden hier vooral fijnkorrelige sedimenten afgezet. Tijdens het warmste deel van het Eemien bereikte de zeespiegel haar hoogste stand op circa 8 m beneden het huidige NAP (Zagwijn, in druk). Daarna begon dc zeespiegel te dalen en verschoof de toenmalige kustzone in zuidwestelijke richting. Dit ging gepaard met erosie in de zeegaten. Als voorbeeld hiervan kan de op het profiel (figuur 2) aangegeven blauwgrijze kleilaag, die onder de Hondsbossche Zeewering op 16 tot 20 m beneden NAP ligt, genoemd worden. Deze kleilaag 4

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 1983 | | pagina 4