Limburg aan de oppervlakte komen, worden hier pas op circa
950 m diepte verwacht.
Gedurende het vroegste deel van het Pleistoceen, het
Praetiglien en het grootste deel van het daaropvolgende Tiglien
werden in een ondiepe zee zand-en kleilagen afgezet (zie figuur
1). De dikte van dit schelprijke, door de zee gevormd sediment
pakket (de Formatie van Maassluis), bedraagt hier circa 100 m.
De dichtstbijzijnde boring waarin sedimenten van deze formatie
beschreven zijn, ligt op ongeveer 5 km van de zuidpunt van de
zeewering.
Omstreeks 1,8 miljoen jaar geleden trad een zeer belangrijke
wijziging in de land/zeeverdeling van ons land op. Gedurende
het Tiglien trok de zee zich uit West-Nederland terug en
kwamen hier door rivieren aangevoerde sedimenten tot
afzetting.
Aanvankelijk waren dit vooral fijnkorrelige zanden, afgewisseld
met enkele dunne kleilagen. Naderhand, gedurende de
Eburonien-ijstijd en het daarop volgende Waalien-interglaciaal
(warme periode), deponeerden de uit het oosten en noord
oosten komende rivieren hier vooral grove zanden en grind.
Dit pakket van witte rivierzanden wordt de Formatie van
Harderwijk genoemd. De totale dikte van deze formatie
bedraagt hier circa 150 m, waarbij het onderste, fijnkorrelige
deel ongeveer even dik is als het bovenste, grove deel. Vanwege
haar grote waterdoorlatendheid, fungeert deze zandige formatie
als het grootste ondergrondse, voornamelijk zoutwaterreservoir
van Noordwest Nederland.
Gedurende de volgende ijstijd, het Menapien, werden wederom
grove, grindrijke, witte zanden afgezet (Formatie van
Enschede). De mineralogische samenstelling van deze formatie
is echter minder uniform dan die van de Formatie van
Harderwijk en bevat meer zandsteen- en lydietcomponenten.
Een en ander wijst erop, dat gedurende het Menapien via
zijrivieren uit het Duitse middelgebergte materiaal aan het
Noordduitse riviersysteem werd toegevoegd. Aan de onderzijde
van deze ongeveer 45 m dikke formatie ligt vaak een kleilaag,
die het eerdergenoemde zoutwaterreservoir aan de bovenzijde
kan afsluiten.
Ongeveer 500.000jaar geleden werd de, circa 1,3 miljoen jaar
durende sedimentatie van de Noordduitse rivieren in dit gebied
beëindigd. Deze maakte geleidelijk plaats voor afzetting van
materiaal met een zuidelijke herkomst, aangevoerd door
zijtakken van de Rijn. De oudste rivierafzettingen met een
merkbare Rijn-invloed worden tot de Formatie van Sterksel
gerekend. De ondergrens van deze grindhoudende, wat bruin
getinte zanden zou op ongeveer 75 m diepte onder de Honds-
bossche Zeewering kunnen worden verwacht.
Enige tienduizenden jaren later nam, tengevolge van
vulkanische uitbarstingen in het Eifelgebied, het percentage
vulkanische mineralen in het sediment sterk toe. Dit ging
gepaard met een toename van zuidelijke grindcomponenten in
het zand. Deze meestal bruine zanden worden tot de Formatie
van Urk, gerekend. De ondergrens van deze formatie ligt in
centraal Noord-Holland op ongeveer 60 m diepte. Ten gevolge
van later erosie, is echter vermoedelijk de gehele Formatie van
Urk, Sterksel en het bovenste gedeelte van de Formatie van
Enschede onder de Hondsbossche Zeewering verdwenen. Uit
pollenonderzoek aan klei- en leemlagen uit het laatste deel van
het Cromerien, blijkt dat de grens tussen land en zee toen ver
naar het zuidoosten was opgeschoven; het meest noordwestelijk
deel van ons land, tot vlak ten noorden van de Hondsbossche,
viel binnen het mariene bereik.
In de volgende ijstijd, het Elsterien (Mindel-ijstijd), werden voor
het eerst delen van Noord-Holland door landijs bedekt (van
Staalduinen, 1977).
Tot op heden zijn geen aanwijzingen gevonden dat het gebied
van de Hondsbossche direkt met het landijs in contact heeft
gestaan. Indien dit het geval geweest zou zijn, is dit vanwege de
latere erosie nooit meer direkt aan te tonen. Zeer vermoedelijk
echter, zal dit gebiedjuist ten zuiden van het ijsfront gelegen
hebben, waarbij grofkorrelig Rijnsediment, mogelijk vermengd
met noordelijke componenten, werd afgezet.
Nadat het landijs zich had teruggetrokken, brak de volgende
warme periode, het Holsteinien, aan. Wederom kwam een deel
van Noord-Nederland, met name het Waddengebied, onder
zeewater te staan. Van het Noordhollandse vasteland zijn geen
mariene afzettingen uit het Holsteinien bekend. In het gebied
van de Hondsbossche Zeewering werden destijds fijnkorrelige
zanden en kleilagen in een met de Rijn in verbinding staand
meanderend rivierpatroon afgezet (Formatie van Urk).
Gedurende de voorlaatste ijstijd, het Saalien, ook wel Riss-ijstijd
genoemd, breidde de landijskap zich onder andere vanuit
3