Kustontwikkeling FIGUUR 5 De landschapsontwikkeling in centraal en noordelijk Noord-Holland nadat het Zeegat van Bergen haar maximale omvang had bereikt en haar invloed beperkt was tot een waddengebied dat alleen nog West-Friesland omvatte (3800-3500 c14-jaar vóór 1950). Vergeleken met de situatie in figuur 4, heeft het Zeegat zich vernauwd en hebben de strandwallengordels zich in dit Zeegat uitgebreid. Met uitzondering van Noord-Kennemerland en West- Friesland was geheel centraal en noordelijk Noord-Holland veranderd in een moerasgebied, waarin veenvorming optrad. Dit was ook het geval ter plaatse van de Hondsbossche, waar een laag Hollandveen (de bovenste veenlaag in het profiel van figuur 2) werd gevormd (uit: de Mulder &Bosch, 1982). partijen, de Leyen. In de 15de tot en met de 17de eeuw zijn tijdens overstromingen en dijkdoorbraken de westelijke delen van deze plassen grotendeels opgevuld met marien zand. Opvallend is overigens dat hierbij blijkbaar geen brede, diepe geulen zijn ontstaan. In het noordelijk deel van de Honds bossche liggen dikke pakketten verspoeld duinzand direkt op de Pik-/Rekere-klei en in het zuiden op oudere klei of Holland veen. De onderste meters van dit duinzand worden direkt ten zuiden van de Hondsbossche Zeewering, tot de Oude Duin zanden gerekend. De bovenste meters van het duinzand in dit gebied en het hele zandpakket in het noordelijk deel van het profiel dateren van na de Late Middeleeuwen en worden daarom tot de Jonge Duinzanden gerekend. Hierin komen lokaal dunne laagjes duinveen voor, die gevormd zijn in duin pannetjes met stagnerend water (foto 2). In het profiel is de invloed van dikke pakketten duinzand op de diepteligging van de rest van de holocene lagen goed waar neembaar. Onder het gewicht van deze zandmassa's worden de klei- en veenlagen sterker samengedrukt dan de zanden, waarmee de getijdegeulen zijn opgevuld. Om die reden liggen de klei- en veenlagen dieper in het profiel dan waar de duin zanden vrijwel of geheel ontbreken (zie figuur 2). Uit het profiel blijkt tevens dat de aanwezigheid van duinzand voorkomens geen lokale zetting in de dieper gelegen pleistocene kleilagen van de Eem Formatie tot gevolg heeft gehad. Blijkbaar is de langdurige belasting van 5 tot 10 m zand van de Formatie van Kreftenheye 2 en Twente voldoende geweest om de zetting van deze oude kleilagen te stabiliseren. De vraag waarom er ter plaatse van de Hondsbossche Zeewering geen duinen liggen, is tot nu toe niet bevredigend beantwoord. Zekerheid hierover zal wel nooit verkregen worden, omdat bewijzen hiervoor ten westen van de Honds bossche gezocht moeten worden en deze door de mariene erosie van de Noordzee vermoedelijk geheel verdwenen zijn. Uit het geologisch onderzoek is duidelijk geworden dat er ten tijde van het zeegat van Bergen (erica 4900 tot 3000 c:14-jaar lil') een kustboog ver ten westen van de huidige kust gelegen moet hebben. Deze kustboog verbond de noordoever van dit zeegat met de pleistocene kernen van Texel. Dat deze kust omstreeks 4800 tot 4400 Cl4-jaar BP inderdaad ver ten westen van de Hondsbossche Zeewering gelegen heeft, blijkt wel uit de ligging en breedte van de uit deze tijd stammende en van het zeegat van Bergen afkomstige getijdegeulen onder de zeewering. Als gevolg van de 4 meter zeespiegelstijging sinds het ontstaan van het zeegat van Bergen en de toegenomen kusterosie na de sluiting ervan, zal de kustlijn sindsdien in het algemeen naar het oosten teruggedrongen zijn. Omdat mariene afzettingen van vóór de Middeleeuwen, afkomstig van westelijk gelegen geulen of zeegaten ten noorden van het zeegat van Bergen hier geheel ontbreken, mag aangenomen worden dat deze kustboog nog zeer lang intact bleef. Uit het intensieve historische en fysisch- geografische onderzoek van de laatste jaren door met name Schoorl en Gottschalk (zie literatuurlijst), blijkt dat de eerste aantoonbare aantasting van deze kustboog de zee pas gedurende de Middeleeuwen optrad. Er bestaan echter vage aanwijzingen voor een vernatting van het kustgebied tussen Petten en Callantsoog - overigens zonder sedimentatie - ten gevolge van mariene infiltratie - in de Laat-Romeinse tot Vroeg- Merovingische tijd. In zijn boek: 'Zeshonderd jaar water en land' oppert Schoorl de mogelijkheid van een doorbraak van de kustboog in de 8ste en 9de eeuw, ter hoogte van de Pettemerpolder, waardoor een zuidelijk en een noordelijk eiland ontstond. Hij schrijft: 'Dit zou ook de vraag kunnen beantwoorden, waarom ten zuiden van Petten reeds zeer vroeg een onderbreking in de duinkust aanwezig was; de Honds bossche dijk zou dan oorspronkelijk een oostelijke polderdijk kunnen zijn, die na de inbraak waterkerend naar het westen moest fungeren. Dit verschijnsel kwam ook elders voor: Huisduinen, Vlieland'. Met de Hondsbossche dijk wordt hier een vroegere dijk bedoeld, waarvan de resten op oude kaarten staan afgebeeld. De grootste kusterosie zette pas tijdens de tweede helft van de 12de eeuw in. Met name de stormvloeden van 1170 en 1196 worden verantwoordelijk geacht voor het ontstaan van grote bressen in de kustboog. Tussen Petten en Callantsoog werd de, mogelijk reeds vanaf de 8ste tot 9de, maar zeker in de 11de eeuw bestaande, opening verbreed en ontstond het zeegat van het 11

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 1983 | | pagina 11