De Rijndijk, 1432
Op 18-19 november 1421 raasde de St. Elisabethsvloed over kust
en land. De storm sloeg een groot gat of gaten in de duinen, die
liet Noordambacht beschermden, waardoor dc landerijen met
zand werden overlopen. Waarschijnlijk is toen ook de dijk aan
de oostzijde van het ambacht doorgebroken en het land
verlaten, want in 1446 betwijfelde de rentmeester van
Kennemerland of aan de zeewering nog wel van 's graven wege
hersteld moest worden, omdat er geen land achter lag17.
De stormvloed van 1421 vaagde het dorp Petten aan het
Hondsbos weg en wierp de parochiekerk omver, waarin velen
een toevlucht gezocht hadden. Een vierhonderdtal mensen
verdronk. Per rondschrijven van 19 juni 1422 beval Jan van
Beieren 'alle goede lieden' aan de verarmde dorpelingen van
Petten te helpen een nieuwe parochiekerk te bouwen1", die
meer landinwaarts zou komen te staan. De oude landen van
Petten bij het Hondsbos, waarop de grafelijke belasting, de
botting, rustte waren verloren gegaan. In de rekening van de
grafelijke rentmeester Gerrit van Zijl van 24 december 1412 tot
24 december 1418 heet het in de herfstbede van Kennemerland
'eerst te Putten dat Hondsbosch heet XX s(chelling) VIII
d(penningen), maar na 1421, onder andere in de rekening van
Aelbert van Raephorst (30 november 1432 tot 30 november
1433): 'in Petten dat Hondsbosch hiet XIX s., dat is te niet
gegaen, daerom daeraf niet', welke post van jaar tot jaar in de
rekeningen herhaald, zelfs nog zonder inkomsten in 1490
voorkomt. In 1456-1457 luidt de omschrijving: 'dat is te nyetten
gegaen, overmits dattet bevloeit is mitter zee'1'7. Het gat in de
duinen bij (benoorden) Petten aan het Hondsbos moest volgens
opdracht van Jan van Beieren van 23 juni 1422 opgevuld en de
duinenrij hersteld worden door volk uit de Kennemer dorpen20.
Maar ondanks herstelwerkzaamheden bleek de toestand bij het
Hondsbos, waar het oude dorp verdwenen was, zorgwekkend te
blijven. Na schouw door 's graven raadslieden, afgevaardigden
van de steden en baljuwen van Kennemerland, West-Friesland,
Amstelland en Waterland, kreeg Willem heer van Egmond
opdracht toezicht te houden op het werkvolk uit de Kennemer
dorpen, omdat er 'veel misselicx' geselscip' onder was21. Op 25
juni 1423 zond Willem van Egmond een bode naar Rijnland
om 'Rijnlanders van de zuidzijde bij der stede van Leyden', d.i.
wonend m het baljuwschap Rijnland, te hulp te roepen22.
Door het ruwe weer van de normale winterstormen waren de
Pettemer duinen tussen 1423-1430 aangetast, versmald en
verwaaid, waarom op 28 juni 1430 Kennemerland en West-
Friesland opgeroepen werden waarschappen te sturen om te
overleggen hoe men, 'om der dijekaedzen wil ende om eenen
slaper te leggen binnen der duynen', te werk zou moeten gaan23.
Willem van Egmond wilde achter de beschadigde duinenrij een
slaperdijk leggen van Petten in Nolmerban tot waar Petten aan
de Zijpe was verdwenen, tot het Noordduin van Petten24. Het
overleg in 1430-1431 had geen direkt resultaat, maar in 1432
sprong Rijnland bij om aan de gevaarlijke situatie effectief het
hoofd te bieden. Rijnlanders zouden de zanddijk aanleggen en
Kennemers het duin bewesten deze 'Rijndijk' rauw maken om
opstuiving tegen de dijk te bevorderen2". Petten in Nolmerban
lag nog betrekkelijk veilig achter een gesloten duinenrij, waarop
de nieuwe dijk zou aansluiten. Dit dorp en zijn omringende
landerijen zouden eerst in het midden van de 15de eeuw aan de
zee ten offer vallen. Petten aan het Hondsbos herleefde achter
de nieuwe dijk. Omstreeks 1440 was het buitengedijkt duin hier
en daar zover verdwenen, dat de Rijndijk plaatselijk schade leed
en in 1441-1442 versterkt moest worden, vooral in de buurt van
het Hondsbos. In eerste instantie worden in 1442 Bergen,
Schoorl en Groet opgeroepen, maar op 30 november 1442 ook
Haarlem, Alkmaar, Beverwijk en de Kennemer dorpen26. Ook
in 1443 moesten gelden beschikbaar gesteld worden voor de
dijk, terwijl arbeidsplichtige dorpen vóór 16 september hun
werk aan de Rijndijk voltooid moesten hebben, op straffe van
sancties van de zijde van Philips van Bourgondië. In de volgende
jaren ging het onderhoudswerk door, al twijfelde in 1446 de
rentmeester van Kennemerland of de graaflijkheid nog wel
gelden en manschappen moest vorderen om de Rijndijk te
herstellen omdat er geen land bij gelegen was, dat wil zeggen
het noordambacht van Petten onbedijkt en verlaten land
geworden was. Kennelijk is het in 1421 overstroomde en met
zand overlopen land van het Noordambacht als gevolg van
waardeverlies niet meer bedijkt. Toch is er na de stormvloed van
10 april 1446 opnieuw aan de Rijndijk gewerkt, omdat behoud
van een kustverdediging ter plaatse voor de veiligheid van de
Westfriese dijk van belang werd geacht. In 1447 wordt
gesproken van de 'crancken dijekaedzen gelegen tusschen
Campe ende Petten in Westvrieslant, genaemt den Rijndijc,
3