duinvalleien met deze namen hielden de herinnering aan de
verzande geulen vast. Telkens als het wadgebied ten zuidoosten
van het eiland was opgehoogd en opgeslibt, verplaatste de geul
zich zuidelijker10. Het is waarschijnlijk, dat de stormvloeden van
20 november en 28 december 1248 een doorbraak van grote
omvang in het kustgebied bezuiden Callantsoog hebben veroor
zaakt. Deze stormen richtten onder andere schade aan in het
oostelijk daarvan gelegen Westfriese land in de omgeving van
Schagen. Een doorbraak in de Westfriese dijk benoorden Sint
Maarten met verstrekkende gevolgen voor het achterland werd
landinwaarts gedicht met de Scagerdam (-dijk, Vriesendijk),
waarbij een kweldergebied buitendijks bleef, dat eerst in 1456 als
Burghornpolder zou worden bedijkt. Het grote gat in de kust-
duinen sloot zich niet op natuurlijke wijze, maar verdiepte zich
tot een nieuw getijgat van aanzienlijke omvang, waartoe
stormen in de periode 1262-1288 bijgedragen kunnen hebben".
Het nieuwe getijdegat vertakte zich in de Zijperwaard in
stroomgeulen en zwinnen. In de hoofdgeulen konden schepen
een beschutte ligplaats vinden.
In 1295-1296 werd in opdracht van graaf Floris V een lijst
opgesteld van alle goederen, die hem toebehoorden, onder
andere 'in Scoirle dien dijc, die tusschen die niewe havene leghet
ende Rekeldammewisen wi den grave12. Hier wordt de
Zijpegeul, die in de tweede helft van de 13de eeuw ontstond, de
'nieuwe haven' genoemd, waaruit blijkt, dat het gat zich
betrekkelijk recent had ontwikkeld. Bovendien blijkt ook, dat
tot aan dit Zijpergat, waaraan 'Petten bi der Sipe' was gelegen,
land beschermd werd met een dijk als verlengde van de
zogenaamde Schoorlse dijk, die van 's graven wege was gelegd.
Deze lange dijk strekte zich dus noordelijker uit dan het punt
waar hij later westwaarts zou afbuigen naar het Petten bij het
Hondsbos. Dit Hondsbos was inderdaad een bos en moet
beschouwd worden als een restant van een uitgebreider kustbos
langs de binnenduinrand. In 1464 zal het laatste restant van dit
Hondsbos worden gekapt om de duinen landwaarts te laten
verstuiven". Het nieuwe gat uit het eind van de 13de eeuw was
in het midden van de 14de eeuw, ongeveer zestig jaar later,
gesloten. Tussen Petten aan het Hondsbos en Petten bij de Zijpe
beschermde een wel smalle, maar toch nog voldoende duinenrij
het achterliggende land. Tussen Petten aan de Zijpe, dat waar
schijnlijk na het sluiten van het Zijpergat is verlaten, omdat geen
visserij in de geulen meer mogelijk was en geen veerdiensten
meer nodig waren, was het strand in het laatste kwart van de
14de eeuw zo hoog, dat met succes de strandnollen tot een zand
dijk vergraven konden worden. Deze dijk was reeds vóór 1388
tot stand gekomen, want in dat jaar klaagden Rijnland, Haarlem
en die onder de schouw van Sparendam behoorden over de
bijdragen, die zij leveren moesten ten behoeve van de dijk
'geleghen twischen Petten ende den Oghe'. Hertog Albrecht
verleende in dat jaar Haarlem, Sparendam, Rijnland, Schieland
en Delfland vrijstelling van de verplichting in het vervolg bij te
moeten dragen aan deze dijk, die zij 'ghedijct ende ghehouden
hebben voor desen tijt'14. De Kennemer dorpen Limmen,
Oesdom, Schoorl, Bergen, Castricum, Uitgeest, Wimmenum,
Heemskerk, Niedorp, Enigenburg, Valkoog, Assendelft en
Alkmaar droegen met mankracht bij aan het herstel van in totaal
1250 m beschadiging van deze dijk. Hoewel geen stormvloed in
voorgaande jaren is vermeld, was de dijk toch door winter
stormen en verstuivingen beschadigd en vroeg over meer dan
een kilometer herstelwerk15.
Tussen 1388 en 1421 bleef het dijkstuk tussen Petten aan het
Hondsbos en de Noordduinen bezuiden het vroegere zeegat
intact, terwijl de dijk naar het Oog verlaten werd, meer en meer
verstoof en bij winterstormen zonder onderhoud verspoelde;
een onregelmatige reeks kustduinen en nollen, waaraan wind en
water afbreuk deden, bleef ervan over. Het gehucht Petten bij
de Zijpe, in 1345 nog afzonderlijk van Petten bij het Hondsbos
in de herfstbede genoemd, was vóór 1377 verlaten; dan vergist
men zich reeds en spreekt van 'Pethem bi der Sype dat
Hontbosch hiet'. Toen kende men alleen nog Petten aan het
Hondsbos en zuidelijker daarvan Petten in Nolmerban, het
bestuurlijk centrum van het Zuidambacht van Petten. De
herinnering aan dit Petten bi der Sipe kan vastgehouden zijn in
de overlevering, dat oudtijds bij de Ketelduinen enige herbergen
gestaan zouden hebben, welk volksverhaal burgemeester
Nicolaas Witsen van Amsterdam omstreeks 1700 optekende.
Zulke mondeling overgedragen volksverhalen hebben een hard
nekkig lange levensduur16.
Jan van Egmond, op 15 mei 1421 met het Noordambacht van
Petten beleend, had weinig geluk met zijn heerlijkheid.
2