Nummer 140, september 2021 10 Historische Vereniging Texel De Wierstraat in 1962, foto H.M. 074903. van den Berg, coll. RCE De Nieuwe Tijd Vanaf de 15de eeuw komt Oosterend achter een lage zeedijk te liggen. Deze wordt opgeworpen op de rand van de kwelder. De zeedijk is zwak waardoor de dijk regelmatig brak en het wonen op een oude terp uitkomst bood tegen de overstromingen. De houten huizen met brandbare daken van riet aan de Koetebuurt veranderen langzaam in gemetselde huizen met dakpannen. Bij het onderzoek zijn meerdere baksteen kelders uit de nieuwe tijd, afvalkuilen en muurfunderingen aangetroffen. Het grootste gedeelte van de aangetroffen resten en het vondstmateriaal stamde uit deze tijd. Het beeld van de 17e-eeuwse vondsten laat gewoon gebruiksgoed uit veelal arme huishoudens zien. Chinees porselein en tinglazuuraardewerk uit het Middellandse zeegebied komen merkwaardig genoeg voor een zeevarende gemeenschap als Oosterend maar in kleine hoeveelheden voor. Het betrof hier bijvoorbeeld fragmenten van Chinees en Japans porseleinen serviesgoed uit de 18de eeuw, gebruikt voor het drinken van thee. Een vuurlood uit 1733 refereert aan het maritieme karakter van de Oosterenders. Dergelijke Iets meer naar westen tegen de huidige Wierstraat aan, lag een waterput. Allereerst is dit een indicatie dat het water uit de sloten en greppels vaak brak was. Om voldoende zoet water te kunnen putten, groeven de bewoners een kuil voor water. Om deze te verstevigen werden langs de rand kleizoden gestapeld. Als fundering voor de stapeling paste men een vierkant frame van hout toe. Uit jaarringonderzoek aan dit hout bleek dat het hout tussen 695 en 882 na Chr. werd gekapt. Een deel van het frame bestond uit hergebruikt hout van een rechthoekig raamwerk van een muurgedeelte van een gebouw. Onder deze bodem was een overstromingslaag met verspoelde grond aanwezig; dit geeft aan dat deze locatie heel wat te stellen had met het oprukkende zeewater. De bewoning moet zich in de 10de-14de eeuw hebben voortgezet. De huizen stonden op of nabij de terp. Omdat in deze tijd ook voor dit gebied de gebouwen op funderingsbalken worden neergezet en hutkommen uit de mode raken, is hiervan ook in Oosterend maar weinig terugvonden. Wel zijn scherven van aardewerken potten aangetroffen. Omdat de oppervlakte van de opgraving vrij beperkt was en ook delen bijvoorbeeld door de bouw van moderne kelders diep verstoord waren, kan de bewoning net buiten het opgegraven gebied hebben gelegen. Dat het dorp floreerde, mag worden afgeleid uit de verbouw van de Sint Maartenskerk van een eenvoudige houten zaalkerk naar een middelgrote kerk gemetseld van tufsteen. Dit dure vulkanische bouwmateriaal afkomstig uit de Duitse Eifel wordt in het hele Friese Waddengebied veelvuldig toegepast. Het archeologisch onderzoek uit de jaren '70 aan de Maartenskerk hield destijds een grote verrassing in. Tijdens de archeologische begeleiding kwam aan de buitenzijde van de kerkmuur een kalkstenen sarcofaag uit tevoorschijn. Meestal zijn de stenen grafkisten van roodbont zandsteen uit de 11de-12de eeuw. Deze steensoort is veelal afkomstig uit het Duitse Wesergebied. De opgegraven sarcofaag dateerde echter uit de periode 650-800 na Chr. en was gemaakt van zacht kalksteen uit de Maasvallei. In de sarcofaagkist staat de zin ‘Bavom me fecit' gebeiteld ofwel ‘Bavom heeft mij gemaakt'. De naam Bavo dook in de geschiedenis van het Christendom op in de 7de eeuw toen hij zich na een aantal zonden te hebben begaan, bekeerde tot het Christendom en een bestaan als kluizenaar ging leiden. ambachtelijke activiteiten zoals weven of smeden plaatsvonden. Over de hutkom stond een dak dat de schuur droog hield. De gevonden hutkom in Oosterend wordt in de 8ste of 9de eeuw gedateerd. Nadat deze schuur in onbruik raakte, hebben de bewoners hier een groter gebouw neergezet dat best eens een woonhuis zou kunnen zijn. Het gaat dan om een huis opgebouwd uit zoden, een zogenaamd zodenhuis. De dikke wanden hiervan konden in de ophogingslagen worden waargenomen. Zodenhuizen zijn kloeke gebouwen met alleen een opening voor de deur als ingang en zonder ramen. Van balken en planken werd een dak gemaakt dat met zoden werd afgedekt. Meerdere van dit soort woningen zijn in het Fries-Gronings terpengebied door archeologen teruggevonden. Hoe groot het zodenhuis van Oosterend was, viel niet te zeggen omdat de uiteinden nog onder de huidige bebouwing liggen.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2021 | | pagina 12