7**" U u Sastai* Nummer 137, december 2020 Historische Vereniging Texel 29 enkele jaren jaarlijks 60 nieuwe woningen gereed zouden komen.18 Dat bleek te optimistisch. Eind 1946 wachtte men nog steeds op bouwmaterialen. Het dossier Wederopbouw van de gemeente Texel is 225 dossiers dik.20 Officieel heet dit het archief Verlening van medewerking aan oorlogsslachtoffers voor het verkrijgen van financiële faciliteiten van het Rijk voor herbouw en herstel van onroerende goederen 1940-1961. Dit omvat bij lange na niet alle herstel van oorlogsschade. De boerderijen die via het BWB zijn herbouwd vallen niet onder deze normale Wederopbouw, maar onder het BWB. Documentatie van het herstel van de vele kleinere schades en ook het herstel van diverse omvangrijke en dure schadegevallen ontbreekt.21 Maar dit archief maakt wel inzichtelijk hoe er gewerkt werd, welke handicaps er waren en hoe die opgelost werden. Van deze 225 dossiers van de 'gewone' Wederopbouw op Texel waren tot en met 1950 15 afgehandeld, vanaf 1946 gemiddeld drie per jaar. Tot dan toe was de animo niet groot. Pas toen de Wet op de Materiële Oorlogsschaden aangenomen werd, veranderde dat. Van 1951 t/m 1953 volgden 43 woningen, in 1954 en in 1955 97 stuks, in 1956 en 1957 54 en van 1958 t/m 1961 13 stuks. Sommige aanvragen werden binnen het jaar afgehandeld, dat wil zeggen dat tussen de aanvraag en -'Z*V .-T» *»i Het Sluftercafé van Kees van der Werf met rechts de Zweedse noodwoningen en op de achtergrond de boerderij De Heerlijkheid van Tromp nog zonder boomsingels. De noodwoningen werden langer bewoond dan oorspronkelijk de bedoeling was. Deze noodwoningen werden in 1966 nog bewoond. Prentbriefkaart coll. auteur. De Tweede Wederopbouw op Texel Pas met ingang van 1947 werd op Texel tijdens de Tweede Wederopbouw van noodvoorzieningen overgegaan naar permanente bouw. Na de Duitse capitulatie werd prioriteit gegeven aan het met de weinige beschikbare middelen bewoonbaar maken van zo veel mogelijk woningen en boerderijen. Dat betekent dat de gevallen waarvoor veel materialen en arbeid nodig waren, het voorlopig met noodvoorzieningen moesten doen. Per noodwoning mocht niet meer dan 3.000 worden besteed. Vergunningen liepen via de Adviescommissie voor Bouwwerken in Noord-Holland. Om in de woningnood te voorzien propageerde de overheid inwoning en zette de gemeente in op de bouw van arbeiderswoningen. Directeur Tiessen van gemeentewerken hoopte in augustus 1945 dat binnen In mei 1946 werd de bouw van 12 'Zweedse' noodwoningen aanbesteed, aan de Duinweg (Rozendijk), 's Hertogenboschweg (Muyweg) en Slufterweg. Aannemer Duin bouwde ze. Eind 1946 werd gehoopt dat in 1947 84 woningen gereed zouden komen, inclusief deze 12 Zweedse noodwoningen.19 Toen kwam de Tweede Wederopbouw echt op gang. Buiten de wederopbouwprogramma's werden in 1950 door particulieren nog steeds noodwoningen gebouwd, zoals de noodwoning van Bruijnzeel aan het Gerritslanderdijkje bij de boerderij Molenkoog. op 9 mei 1940 werd in 1948 geraamd op 2.650.000.000, terwijl de raming op basis van vervangingswaarde 7.616.000.000 bedroeg.15 De vergoeding naar de waarde per 9 mei 1940 en de maximale vergoeding van 3.000 voor schade aan huizen kon in 1946 bij de behandeling van deze wet in de Tweede Kamer op weinig waardering rekenen. Het leek erop dat de getroffenen een onevenredig groot deel van de geleden oorlogsschaden moesten dragen, wat strijdig is met het principe om de schade om te slaan over de hele Nederlandse bevolking. Omdat de Staat der Nederlanden op dat moment vergoeding naar vervangingswaarde niet kon betalen en niet extern durfde te financieren, besloot Lieftinck de vergoedingen te differentiëren. Vergoeding naar vervangingswaarde werd gegarandeerd voor de kleine bezitter van roerend en onroerend goed, terwijl voor schade aan grotere eigendommen een gedeeltelijke vergoeding tot een bepaalde grens werd vastgesteld. Daarmee werd de armoede van Nederland bij een deel van de beter gesitueerden neergelegd. Bij bedrijven speelde het draagkrachtprincipe een zwaardere rol dan de vermogenspositie. Door de economische groei als gevolg van de inmiddels toegezegde Marshallhulp werd het mogelijk het wetsontwerp Materiële Oorlogsschaden gedeeltelijk te versoepelen. Daarmee kwam Lieftinck tegemoet aan de bezwaren uit de Tweede Kamer.16 Het resultaat werd een compromis tussen sociaalmaatschappelijke rechtvaardigheid en het financieel-economisch mogelijke. Echt polderen. Een laatste politieke angel zat in de toepassing. Uiteindelijk werd bepaald dat de wet van toepassing was op iedere Nederlander; zij die het Nederlanderschap waren verloren door in vreemde krijgsdienst te treden of tot vijand waren verklaard, konden net als buitenlanders geen beroep doen op deze wet.17 Begin 1950 werd deze wet, met het Tientje van Lieftinck de grootste financiële operatie kort na de oorlog, aangenomen. Meteen daarna barstten de aanvragen ook op Texel los.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2020 | | pagina 31