Nummer 137, december 2020
Historische Vereniging Texel
18
ontstond door inwaaiend zand de eerste vloedhaak met de
Kuildernollen en Klamat, die van Den Andel oftewel de
Naal (Roos en Van der Wel, 2013). Het dorp Oude Hoorn
ontstond op die vloedhaak. Na een verwoestende aanval
door Friezen verplaatste men het dorp naar de noordkant
van de baai, op de keileembult aan de rand van het oude
land, waar het nu nog ligt. Al snel verlandde de baai die
tussen het oude land en de vloedhaak lag, en deze werd
vanaf 1378 ingepolderd. In 1390 kwam de tweede vloed-
haak tot ontwikkeling, die van de Kuil. Ook de hierbij ont
stane baai is snel verland en in 1436 ingepolderd. In 1590
volgde de derde vloedhaak, die van het Landsdiep oftewel
de Laan oftewel het Schettersgat. De Naal en de Kuil zijn
nu nog herkenbaar op de kaart, als kleine polders met een
duinenrij aan de zuid- en westkant. Het Landsdiep is rond
1630 verdwenen door verstuiving, en nu alleen nog op de
kaart aanwezig als naamgever van de weg waaraan het
NIOZ ligt en als duinvallei noordelijk van de Witteweg: het
Kapevlak, overgaand in de Schettersweid. Andere sporen
van De Laan zijn door verstuiving verloren gegaan. Maar
de naam leeft voort als veldnaam aan de rand van de Hors.
In de Kleine IJstijd ging de vorming van vloedhaken, en de
verlanding van de baaien die daardoor gevormd werden,
dus behoorlijk snel. Halverwege de 17e eeuw lag de
zuidrand van de duinen ongeveer waar nu de noordrand
van de Mokbaai ligt.
Na de klimaatomslag aan het eind van de 18e eeuw ver
traagde de vorming van een nieuwe vloedhaak enorm.
Vanaf de tweede helft van de 20e eeuw grepen mensen
rigoureus in bij de tot dan redelijk natuurlijk verlopende
vorming van vloedhaken aan Texels zuidpunt. Het mili
taire oefenkamp speelde daarbij een belangrijke rol als aan
jager van ingrepen om de kom van de Mokbaai geschikt te
houden voor marine-oefeningen. Ten zuiden van de Mok
werden de Horspolders aangelegd, door zanddijken op
de Hors aan te leggen. Tenslotte werden langs de Noord
zeekust zandsuppleties uitgevoerd om kustafslag tegen te
gaan. Een deel van dat zand kwam door getijdenstromen
op de Hors terecht en zorgde daar voor versnelde duinvor
ming.
Voor de vorming van een vloedhaak, en het verlanden van
een baai daarachter, is een ruime aanvoer van zand nodig.
Als de zeespiegel stijgt komt er minder zand beschikbaar.
Hoe ging het op Vlieland? Dat eiland werd juist kleiner,
culminerend in het verlies van het dorp West-Vlieland in
het begin van de 18e eeuw. De plek van dat dorp ligt nu
buitengaats, enkele kilometers ten noorden van de tegen
woordige Vliehors, een zandplaat die daarna is ontstaan.
In het begin van de 20e eeuw is deze zandplaat stevig
vastgemaakt aan de Vlielandse duinen, door de aanleg van
de Kroonspolders.
Uiteindelijk hebben beide eilanden, Texel en Vlieland, na
1800 hun lengte behouden met hulp van de mens, net als
Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog. Aan de oost
kant kon Vlieland niet groeien. Daar ligt immers het Vlie,
de noordelijke uitmonding van de Zuiderzee. Weliswaar
werd die in 1932 afgedamd, maar het water van de IJssel,
een behoorlijk grote rivier, stroomt nog steeds via de slui
zen van Kornwerderzand door het Vlie, en via de sluizen
van Den Oever door het Marsdiep, richting Noordzee.
De aanwezigheid van deze uitwateringen is een groot
verschil met de voormalige Middelzee en Lauwerszee in
het oostelijk waddengebied, tussen Vlie en Eems. Daar wa
teren geen grote rivieren in uit. Een ander verschil tussen
het westelijke en oostelijke Nederlandse waddengebied is
de aanwezigheid van de Hoge Berg op Texel. Deze stevige
Er landden vanaf het einde van de 18e eeuw wel zandban
ken aan en er stoven wel geulen dicht, maar een nieuwe
duinenrij kwam er niet, ook niet bij de verlanding van
het ooit zo belangrijke zeegat het Spanjaardsgat. Pas in de
tweede helft van de 19e eeuw, ruim twee eeuwen later, ont
stond de vloedhaak van de Geul en de Mok. Het oostelijke
deel kreeg zijn vorm door een ingreep van de mens. In 1846
werd gestart met de aanleg van een stuifdijk, waarover
nu de Mokweg loopt. De Mokbaai bestaat nu nog steeds,
maar de verlanding ging daar veel trager dan bij de baaien
tijdens de Kleine IJstijd. Pas rond 1920 ontwikkelde de
Geul zich tot een zoetwaterplas tussen de nieuwe duinenrij
en de stuifdijk.
Aan het Klif in Den Hoorn staat een paal als markering van
de vloedlijn rond het jaar 1290. De paal op de foto, met de
vloedlijn rond 1740, staat langs de Witte weg.
MHÉM