Texelse storm Nummer 136, september 2020 20 Historische Vereniging Texel terusten! De regen heeft even opgehouden, ik ga nog even naar buiten en rook een pijp. Dan ga ik naar binnen en luister voor het slapen nog even naar de kletterende regen en de gierende storm.” Kamperen in 1917 Kamperen in 1917 was toch wel iets anders. De rechtenstu dent Jan Bouma uit Scheveningen wilde met vier studie vrienden in de buurt van de Grote Slufter kamperen en vroeg de burgemeester ‘met de verschuldigde eerbied' naar de mogelijkheden daartoe. Er was een herinnering nodig om een antwoordkaartje te ontvangen en, na een volgende herinnering, volgde een telegram van het militair gezag met toestemming. Van 19 tot 31 juli kampeerden ze in de Slufterduinen. Dat was bijzonder genoeg voor een berichtje in de Texelsche Courant. Afscheid van Tessel “We zijn drie dagen op Texel geweest. Maar we zijn zo doorweekt en de westerstorm is zo guur en de weerkundi ge inboorlingen verzekeren zo stellig dat het “zal aanhou den” en "nog veel erger zal worden”, dat ik het verstandi ger vind straks naar Alkmaar te fietsen en vandaar direct per spoor naar huis, naar Krabbendam te gaan. We reden van De Koog naar Oudeschild, over De Waal. En op die weg hebben de vogels, alle vogels van het vogel eiland Tessel, ons uitgeleide gedaan. Ik weet niet hoeveel soorten het wel waren. Maar het was een prachtig, een grandioos gezicht. Kleine steltlopertjes trippelden als vlugge kuikentjes voor ons uit. De kievieten duikelden als acrobaten boven onze hoofden. Gele langsnavels zwierden in wilde cirkels om ons heen en weer andere bleven rustig langs ons zweven. Wel een kwartier lang vergezelde ons die drukke, schreeuwende, tierelierende zwerm. En niet alleen de vogels van het eiland, zelfs de bruinvissen van Tesselstroom brachten ons een afscheidsgroet; in dar tele, kromme sprongen buitelden de meterslange beesten boven het onstuimige water. Eén kwam rakelings langs het schip. Frans schrok er van. "Dat was de mijn!” riep hij, de vorige boot had er een gesignaleerd en hij was eerst gerust toen hij een tweede bruinvis duidelijk zag opspringen en terug ploffen in het water.” De Eerste Wereldoorlog was niet ver weg "En we slenterden langs het strand. We zochten schel pen, scharrelden rond tussen wrakhout, vaten, manden, zwemgordels, appelen, conservenblikjes enz. We vonden ook de glazen bollen waarmee vissers hun netten drij vende houden. En als we een dag langer gebleven waren hadden we de mijnen kunnen zien springen, of tenminste horen springen, die zondagnacht zijn aangespoeld. Hier aan het strand was het dat we weer pijnlijk aan de mensen herinnerd werden. Het is oorlog en het schijnt dat men dit nergens mag vergeten. Wij liepen te strandvonderen. Toen kwam de vloed op. Frans juichte "Een fles!” Er zat een briefje in. We sloegen de fles stuk: een brokje papier, met vaste hand beschreven "Ich sterbe für das Vaterland, (naam schrijver) auf S.M.S. (naam oorlogsschip)”. Ik bracht het aan de commandant van het eiland.” De studenten volgen een ander dieet dan Nico van Such- telen. Hun portemonnee was duidelijk kleiner. Vóór hun vertrek vulden ze twee kisten met daarin voor 25 gulden levensmiddelen. Daarin: 15 pond rijst, 5 pond suiker, 7 pakken havermout, 1 pond thee en 1 pond koffie, 2 flesjes sambal, 1 fles kerrie, 1 pot appelstroop, 1 kilo gort, 4 potten jam, 2 blikken leverpastei, 1 pak boter, 2 pakken Delfia (kokosvet), 2H pond zout, 1H ons peper en 4 rol scheepsbe schuit, 3 bruinbroodkaarten en 2 witbroodkaarten (brood was toen op de bon). Hun keukenuitrusting bestond uit een braadpan, een kookpan, een rijstpan en een waterketel, een bijl om houtjes te hakken voor hun vuurtjes, 3 flessen spiritus, 2 botnetten en een vislijn om vis te vangen; verder "Als het avondmaal is afgelopen (heerlijke warme soep jes, sappige sardines, kostelijke gebraden biefstukjes of kalfsoestertjes met spiegeleieren, Haagse beschuitjes met Edammer kaas, maar soms een brok oud brood of een halve Verkadekoek) en de vaat is omgewassen, dan begint de eigenlijke avondrust. Een uurtje nog slenteren we rond, dan zetten we thee. Op vorige tochten kon ik uren lang en vrijwel gedachteloos zitten kijken naar dat langzaam donkeren en luisteren naar het steeds stiller worden van de atmosfeer. Doch ditmaal daalde de nacht, maar niet de stilte. Wel zwegen, de een na de ander, de vogels. Maar de wind blies feller en de zee bruiste wilder. De tentwanden bolden en rukten en klepperden en flapten heen en weer als de zeilen van een stuurloos schip. Een nacht zo storm achtig als gisteren heb ik nog nooit meegemaakt. De lucht is vuilgrijs. Over de duinrug die ons van het strand scheidt, trekken woeste drommen van zware stapelwolken over ons dal. Straks nog fantastisch gekleurd en goudgerand, wor den ze steeds doffer en donkerder, loodblauw, bijna zwart op het laatst. Een regenvlaag zwiept het dal in, de wind zwelt aan tot storm. Een paar pinnen zijn uit de grond gerukt, een ringetje losgeraakt en het doek kletst als een natte vlag in het rond. Vlug steken we de pinnen weer vast, ik naai het ringetje vast. We spannen de koorden strakker. Het is ineens veel kouder geworden. We sluiten de deuren, stoppen de slippen onder het grondzeil en steken de kachel aan: de primus, waarop we onze maaltijden bereiden, in een paar minuten theewater aan de kook brengen en die in de guurste storm je hele tent in een ogenblik behaaglijk verwarmt. Zou ik mijn acetyleenlamp nog aansteken? Frans gaat slapen, hij wikkelt zich in zijn cape, die dankzij de kachel weer droog is. De puntmuts trekt hij over zijn oren. Zijn rugzak, volgepropt met kousen en een reservekieltje, dient tot hoofdkussen. Zo kruipt hij onder de donsdeken. Wel- steltpoten en nog veel meer. Maar het talrijkst was de kie vit, de drukke schreeuwer.”

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2020 | | pagina 22