Nummer 136, september 2020
Historische Vereniging Texel
14
In december 1940 schreef Jacob-Friesen per ansichtkaart
zijn oude vriend en collega Albert Egges van Giffen in
Groningen. Hij meldde dat hij er naar uitzag hem weer
te ontmoeten en dat hij was gemobiliseerd en benoemd
tot Inselkommandant op Texel.31 Niet veel later stond
de Kriegsmarine officier onaangekondigd -in uniform-
bij het Biologisch Archeologisch Instituut (BAI) van de
Rijksuniversiteit Groningen op de stoep en werd zeer
terughoudend ontvangen door Van Giffen. Er verschenen
wel vaker nazi-archeologen in uniform op het Groninger
instituut.32 Eickhoff beschrijft de relatie tussen Van Giffen
en Jacob-Friesen als vriendschappelijk, maar koel gedu
rende de oorlogsjaren.
Waarschijnlijk werd om de eentonigheid en verveling
tegen te gaan het plan opgevat om in de Wezentuin een
opgraving te doen. Wanneer duidelijk wordt dat in Den
Burg door de Wezentuin militaire telefoonkabels moeten
worden gelegd, is dat de aanleiding voor Jacob-Friesen
om zijn echte beroep weer op te pakken.33 Zijn persoon
lijke interesse en zijn zoektocht naar de ringwalburchten
in Nedersaksen en op de Waddeneilanden vormden de
drijfveer.
Ortskommandant, aangesteld vanuit het Heer, de Duitse
landmacht. Deze hield zich bezig met de meer burgerlijke
taken.
Tekening van een middeleeuwse kogelpot door Jacob-Friesen, mogelijk
gevonden in de opgraving. Deutsche Zeitung in den Niederlanden.
Zeichnungen vom Verfasser
Einheimitche Irdenware der spatfriesischen
Kultur, sog. Kugeltopf
Op 9-4-1942 nodigde Jacob-Friesen Van Giffen per brief
uit voor het bijwonen van zijn aanstaande opgravingen
in Den Burg op Texel. Van Giffen reageerde op 14-6-1942
formeel dat hij al enkele jaren eerder met de burgemeester
van Texel had afgesproken om aldaar - in de vermeende
ringwalburg- een archeologische opgraving te gaan
uitvoeren en niet geïnteresseerd is in samenwerking of
bezoek, maar dat hij hun oude vriendschap niet wil scha-
den.34
Vanwege de aanleg van telefoonkabels liet Jacob-Friesen
tussen 22 juni en 18 juli een vijftal werkputten graven. Het
Rijksmuseum van Oudheden (RMO) te Leiden verleende
hiervoor schriftelijk toestemming.35 Omdat de bomen
gespaard dienden te worden, werd daar om heen gegra-
ven.36 Dit leidde tot een aantal kronkelige en ook enkele
rechte werkputten. Wie de putten groeven, blijkt nergens.
Mogelijk zijn dit de manschappen van Jacob-Friesen
geweest, de medewerkers van de Reichs Arbeits Dienst of
anderen. Uit het eerste verslag van De Boone, de archeolo
gisch veldtechnicus van het RMO, bleek dat in de sleuven
veel 8-10de-eeuws aardewerk werd gevonden en ook de
vermoedelijke gracht om de burg.37 De archeologische res
ten lagen op 1 m diep en tekenden zich als zwarte sporen
duidelijk af in het heldere zand. Hier werden wanden van
vlechtwerk huizen aangetroffen.38 De gracht kende een
breedte van 9 m, een diepte van 1,5 m en kon over 60 m
worden gevolgd.39 Op basis van het verslag en de opgerol
de kleine veldtekeningen kwam archeoloog P.J. Woltering
in 2002 tot de conclusie dat het niet moest gaan om twee
evenwijdige vondstloze greppels van een middeleeuwse
Rechteckbau (rechthoekig huis of schuur) met opstaande
vlechtwanden maar om resten uit de Late IJzertijd of
Romeinse tijd. De getekende profielen van de gracht lever
den volgden Woltering nauwelijks meer informatie dan de
scheiding tussen de donkere vulling van de gracht en de
natuurlijke bodem. Voorts werd een kringgreppel uit de
IJzertijd aangetroffen. De middeleeuwse waren
De in 1942 opgegraven locatie in Het Park/De Wezentuin in
1937 of 1938. Prentbriefkaart boekhandel Parkstraat, Den Burg.
full