75 jaar bevrijding - Nummer 135, mei 2020
22
Historische Vereniging Texel
Later toen ik bij ome Arie en tante Cor, zuster van mijn
moeder, op Arcadia logeerde, ben ik nog eens met Chris
van Maldegem die daar werkte, met een paard en wagen
Onderduiker en leven in het laatste oorlogsjaar
Het laatste oorlogsjaar vlogen er veel Amerikaanse bom
menwerpers over, op een hoogte die buiten bereik was
van de Duitse kanonnen. De bommenwerpers lieten vele
condenssporen na. De lucht was dan een en al streep. Ze
vlogen allemaal in een zekere formatie en met honder
den tegelijk, een machtig gezicht.
naar Oudeschild geweest. Daar werden rollen puntdraad
geladen en naar Texla gebracht.
Af en toe werd er eens illegaal een varken geslacht. 's
Avonds werd alles goed verduisterd en alles goed afge
sloten. Toen op een gegeven moment op de deur werd
gebonsd en er twee politieagenten voor stonden. Die
hadden de baklucht geroken. Met een stuk vlees in de
tas verdwenen ze weer.
Ik ben nog een keer uit school gekomen, toen ze vanaf
Texla op vliegtuigen schoten en de scherven naar bene
den kwamen. Je wist niet waar die vielen. Mijn ouders
waren dolblij dat ik thuis kwam. Op de dakpannen wa
ren ook van die kleine scherven terecht gekomen. Deze
belanden dan in de dakgoot. Als we ze er dan uithaalden
waren ze nog zo blank als linnen, nog geen roestplek
erop.
Uit logeren in de oorlog
In de oorlog ben ik ook wel te logeren geweest bij mijn
opa en oma in Den Hoorn. Dit waren de ouders van mijn
moeder. Jan Bruin (Jan van Bafie) en Neeltje Lap. Verder
was daar in huis Ome Kees, de jongere broer van mijn
moeder. Mijn speelmaatje was de buurjongen Kees Sleg-
tenhorst. Ik ben een keer mee geweest met ome Kees en
Aris Smit om graan te laden op een perceel aan het einde
van de Mokweg. Daar kwam ook de stoomtrein langs
die van Oudeschild naar De Koog reed met tussengele-
gen stopplaatsen. Ik vond het een machtig gezicht die
stoomlocomotief met al die wagons.
Mijn opa en oma woonden in een groot woonhuis. Het
was een verbouwde bakkerij, met twee grote woon
kamers achter elkaar Op een gegeven moment werd
de voorkamer gevorderd en werd het kantoor van het
zogenaamde Waldlager dat in het bos stond bij het
Jan Ayeslag. Er zat burgerpersoneel op dit kantoor. In
het kamp zaten Nederlandse gevangenen die voor de
Duitsers moesten werken. Er ging geregeld een luxe auto
bestuurd door een kantoormedewerker naar dat kamp.
Die nam Kees Slegtenhorst en mij wel eens mee naar het
kamp. We reden door een slagboom heen, waar strenge
bewaking was, voorts was er een prikkeldraad versper
ring en omgeven door landmijnen. Als de man het kamp
inging moesten Kees en ik in de auto blijven. Later wer
den we weer voor de deur in de Herenstraat afgezet.
We hebben ook nog een keer zonder brood gezeten.
Moeder had 's middags twee broden gebakken en die
lagen op de aanrecht af te koelen. Toen 's avonds gevan
genen van het kamp de Pelikaan van Texla afmarcheer
den, is er één uit de colonne ontsnapt in het donker en
heeft die broden gejat. Moeder moest er opnieuw een
paar bakken, voortaan werden ze niet meer op de greep
gelegd.
De verlichting in die winter was een oliepitje, deze
bestond uit een jampotje van een weckfles met raapzaad-
olie. Deze olie werd clandestien geperst. Op de olie dreef
een kurkenflessenstop waardoor een lontje liep, de on
derkant zat in de olie en na acht uur deed mijn vader een
carbidlamp aan. Deze was van vroeger toen hij deze aan
zijn fiets had. De carbidlamp gaf veel licht. Ook heeft E.
Boekel, die geregeld melk kwam halen, eens zo'n lamp
gemaakt. Het carbid moest ook op een of andere manier
versierd worden.
Het eten was in die dagen wat eenzijdig maar bij ons
goed. Eigen gebakken brood van eigen meel, zelf werd
er boter en kaas gemaakt. We hadden drie verschil
lende soorten karns en een ontromer. Verder eieren en
een eigen groentetuin. Het varkensvlees werd in flessen
ingemaakt.
Ik heb in die dagen de meug in van die gebakken to
maten gehad. En alle dagen tarwemeelpap, wel gezond
maar op de duur niet lekker. Als ik er nog aan denk,
word ik nog beroerd.
Af en toe ving mijn vader fazanten in een fuik die tus
sen de maïs stond. Bij mijn oma aan Den Burg kreeg ik
wel eens erwten in een zakje en zakmeel. De laatste met
gesmolten boter, hartstikke lekker.
In de laatste oorlogsjaren was er in de winkels praktisch
niets meer te krijgen, ook geen stroop.
Daar hadden de Kikkerts van het Waalenburger huis wat
op gevonden. Het zal de herfst van 1944 zijn dat mijn
In de herfst kregen we een onderduiker uit Den Haag in
huis, Henk van Tongelen was zijn naam. Hij kwam op
aanraden van de Amsterdammer Henk de Brueys. Ze
zaten in Californië en werkten aan de Atlantikwall. Dat
werk werd zeker wat minder, want de Brueys ging naar
Amsterdam en Van Tongelen zou mogelijk naar Duits
land worden gestuurd.
Hij was een hulp voor mijn vader en soms ook voor
mijn moeder. Onder andere aan de wasmachine draaien,
stroom was er niet meer, hetzelfde geldt voor de bie
tensnijder, verder houtzagen voor de kachel of piepers
jassen. Mijn vader had een vals persoonsbewijs voor
hem versierd waarop zijn geboortejaar met een jaar was
teruggebracht.