de oorlog
75 jaar bevrijding - Nummer 135, mei 2020
12
Historische Vereniging Texel
De eerste dagen na de brand waren wij ondergebracht
bij schilder Piet Graaf in de Hogerstraat, broer van
mijn moeder. Later werd ons een huis toegewezen
aan de eerste Kogerdwarsstraat, nu De Zes. Dat
was van een NSB'er die was opgepakt en het huis
moest afstaan. Zijn inboedel mocht op een van de
slaapkamers blijven staan totdat ze hun straf hadden
uitgezeten.
naar de puinhopen ging om te zien of er nog iets van
waarde was overgebleven. Dat was achteraf gezien
een gevaarlijke onderneming want het hele terrein lag
bezaaid met nog niet ontplofte projectielen. Er hing
een typische schroeilucht, afkomstig van de verbrande
graanvoorraad. Als ik nu diezelfde lucht ruik zie ik als
bij toverslag weer die beelden van puin voor ogen en
beleef ik alles weer opnieuw. De laatste keer gebeurde
dat bij een demonstratie van een dorsmachine. Ik rook
toen weer die schroeilucht, veroorzaakt door graan of
kaf dat op de hete uitlaat van de aandrijfmotor terecht
was gekomen. En op hetzelfde moment kwamen
beelden van puin door mijn geest. Een geurassociatie.
Het enige van waarde dat mijn vader vond was een
stalen geldkistje waarin zilveren rijksdaalders, guldens
en bankbiljetten zaten - door de hitte gesmolten
respectievelijk verkoold. Hij ging er later mee naar de
Rotterdamsche Bank in de Binnenburg waar het zilver
werd gewogen en de verkoolde briefjes werden geteld,
waarna hij alles vergoed kreeg. De schade aan het 20
jaar oude huis werd later bepaald op 15.906 gulden, de
nieuwbouwwaarde. Curieus is dat ons huis het enige
is dat nooit is herbouwd. Er is nog altijd een open
plek. Daarachter staat wel een woning waar jarenlang
onderwijzer Piet Zegers heeft gewoond en dat was
oorspronkelijk de werkplaats van mijn vader.
Dankzij de vrouw van Lange Willem, mijn
Engelbewaarder volgens mijn moeder, was ik aan
de dood ontsnapt en kwam teruglopend naar het
centrum mijn dodelijk ongeruste vader tegen, die mij
even later bezorgde bij mijn moeder in het huis van
tante To aan de Hogerstraat. Ik herinner me nog hoe
zij in de keuken hartstochtelijk huilde om het huis,
de meubels, de prachtige spullen en uitzet waar ze
zo lang voor had gespaard, de fotoalbums en al het
andere dat verloren was gegaan. Pas later zag zij in
dat wij desondanks geluk hadden gehad. We waren er
nog steeds allemaal, Goddank.
De ontploffing op het Kogerend eiste echter maar
weinig slachtoffers. Van de twee Duitsers die op de
munitiewagen zaten was weinig over maar verder
waren er geen doden. Dat kwam omdat er maar
weinig mensen thuis waren. Haast iedereen was
naar het feest op de Groeneplaats. Wel slechts een
gewonde: een buurmeisje was door een scherf in haar
been geraakt.
Er is wel eens beweerd dat de ontploffing geen
ongeluk was, maar een georganiseerde wraakactie
van de Duitsers. De explosieven zouden voorzien
zijn geweest van een op tijd ingestelde ontsteking
waardoor de wagen zou ontploffen te midden van
de menigte in het centrum. Zo wordt het zonder
commentaar vermeld in het boek ‘Texel, Nederlands
laatste slagveld' van Bartels en Kalkman. De
toedracht is echter nooit onderzocht en mede daarom
geloof ik het niet. Het is meer waarschijnlijk dat de
munitie door het schudden tijdens de rit spontaan
tot ontsteking is gekomen, waarna een kettingreactie
volgde.
Voor de gevolgen maakte het niet uit. Van de ene
op de andere dag hadden wij niets anders meer dan
de kleren die we droegen. Scherp herinner ik me
ook de dag na de ontploffing toen ik met mijn vader
ze vervolgens ontploften in een soort kettingreactie
die een vuurstormachtige brand veroorzaakten,
die voor bestrijders niet te benaderen was wegens
de rondvliegende projectielen en scherven. Op die
dag werden zo acht huizen met inboedel volledig
verwoest. Als zoiets nu zou gebeuren zou het de
voorpagina's van alle kranten halen. Maar deze
ramp haalde zelfs niet de Texelse Courant omdat
die op dat moment niet verscheen. Als gevolg van
de beschieting van Den Burg lag de drukkerij in de
Parkstraat in puin en de uitgevers, de broers Johan en
Gijs Duinker waren omgekomen. Gijs bezweek in het
noodziekenhuis aan de verwondingen die hij bij de
beschieting had opgelopen en Johan was een van de
mannen die bij het begin van de Russenoorlog door de
Duitsers op de Mok werden doodgeschoten.
Net als andere Texelaars die als gevolg van
hun spullen waren kwijtgeraakt kwamen wij in
aanmerking voor de bedéling. Dat was een systeem, ik
weet niet van welke instantie dat uitging, waarbij op
de burgerij een beroep werd gedaan nuttige en nodige
artikelen af te staan. Motto: ‘Lenigt elkanders noden'.
In de gymnastiekzaal aan de Molenstraat, de vroegere
Sint Jozefschool, was het depot waar alles werd
opgeslagen en waar de getroffen burgers mochten
uitzoeken wat van hun gading was. Het was een
bont allegaartje maar als je echt niks meer hebt ben je
overal blij mee. Ik weet nog dat mijn ouders van alles
bijeenraapten en met een paard en wagen naar huis
brachten. Mijn moeder was erg zuinig, gooide nooit
wat weg en liet ook niets vallen zodat wij tot diep in
de jaren vijftig nog rondom in de gekregen spullen
zaten, waar uit een soort van piëteit goed op werd
gepast. Ze wees meer dan eens op een spooklelijke
stoel, theepot of schemerlamp en zei dan: “Kijk, dat is
nog van de bedéling”.