Nummer 134, maart 2020
Historische Vereniging Texel
17
165,8 (211)
171,6 (382)
176,0 (299)
166,5 (211)
172,0 (311)
175,3 (254)
Beroep vader
1799-1839
1840-1879
1880-1920
Beroep loteling
1799-1939
1840-1879
1880-1920
Zeelieden
Middenklasse
Boeren
Arbeiders
Ik vermoed dat Coronel voor Texel een even gunstig
beeld zou hebben geschetst. Maar laten we eens gaan
bekijken of sociale verschillen op Texel ook leidden tot
verschillen in lengte.
167.1 (109)
170,4 (172)
174,6 (138)
166,3 (118)
170.1 (186)
174,8 (192)
166,1 (180)
169,0(226)
173,5 (129)
166,3 (166)
170,0 (217)
173,5(75)
162,0 (20)
167.3 (87)
175.3 (143)
164,0 (47)
166,9 (124)
175,6 (144)
Sociale verschillen
De sociale positie wordt vaak afgeleid uit het beroep,
al valt daar wel wat op af te dingen. Op Texel zijn veel
beroepen 'tijdelijk' van aard, en vinden we bijvoor
beeld boerenzoons die een tijdje varen, om later boer te
worden of iets anders te beginnen. Sociale verschillen
kunnen wellicht beter bepaald worden aan de hand van
belastingaanslagen, de huurwaarde van de woning, of
het vervullen van eervolle functies als wees- of armen-
voogd.21 Maar vooralsnog moeten we het met de beroe
pen doen. Voor een deel van de op Texel geboren lotelin-
gen (ongeveer een-derde) heb ik de beroepen genoteerd,
zowel van henzelf als van hun vader (de laatste via de
Genealogische Databank van Rob Gomes). De Texelse
beroepsstructuur is nogal simpel en ik beperk me tot
een indeling in vier groepen: boeren (en boerenknech
ten zoals veel boerenzoons op hun negentiende werden
genoemd), zeelieden (waaronder zeemannen, loodsen,
vissers en schippers), middenstand (ambachtslieden en
hun knechten, winkeliers en onderwijzers) en tenslotte
'arbeiders', die veelal ook in de landbouw gewerkt zul
len hebben. In de tabel laat ik de kleine groepen zoons
uit de elite en de groepen 'onbekend' en 'zonder' (zoals
studenten) buiten beschouwing.
We kunnen uit de tabel het volgende opmaken. In de
eerste plaats dat de forse toename van de lengte zich in
alle groepen voordeed, maar het minste bij de zeelieden.
In de tweede plaats dat de verschillen tussen de groe
pen heel bescheiden zijn. De boerenzoons doen het over
het algemeen beter dan de rest, maar niet in de eerste
periode. En in de laatste periode doen de jongens die we
als 'arbeider' classificeren het zelfs nog iets beter dan
de jongens die op hun twintigste boer waren (in die tijd
meestal 'veehouder'). Tenslotte kunnen we stellen dat
het verschil tussen boeren en zeelieden van ongeveer
twee centimeter, en de absentie van relatief veel zeelie
den bij de keuring, niet de verklaring kan zijn van Texels
uitzonderlijke gemiddelde lengte.22 Het dalen van het
aandeel zeelieden in de beroepsbevolking verklaart maar
voor een klein deel de sterke toename van de Texelse
lengte in de tweede helft van de negentiende eeuw.
Hoe kunnen we dan verklaren dat de Texelse bevolking
behoorde tot 'de 'grootste van ons land'?
het marker-kind wordt met de moedermelk gekweekt,
onder de teederste zorgen opgevoed, is meestal goed gevoed
en gekleed Nauwelijks kan het de beenen reppen of het
sukkelt het huis uit en is de gansche dag, wanneer het niet
ter schole gaat, in het open veld, en op den leeftijd dat het
hilversumsche fabriekskind de spoelklos in handen krijgt
gaat de Markerknaap reeds het ruime sop in ademt daar
de frissche zeelucht in, krijgt, bij een half spelend werk, eene
ruime en goede voeding, vleit zich op een zacht en zindelijk
bed neder, terwijl onze Hilversummer van dat alles bijna niets
heeft (...).20
Tabel 1. Mediane lengte in centimeters van Texelse lotelingen naar
sociale groep en geboorteperiode (absolute aantallen tussen haakjes).
Texel en Noord-Holland
Voor de vergelijking met de rest van Noord-Holland
maak ik gebruik van de statistieken opgenomen in
het jaarlijkse Verslag van den toestand der provincie
Noord-Holland gedaan aan de Provinciale Staten van
dat gewest. De gegevens uit de verslagen uit de peri
ode 1866-1876 zijn gebruikt voor het kaartje, waarin de
percentages lotelingen van 1.70 meter of langer (op alle
gemeten lotelingen) zijn weergegeven. 17
De kaart laat een verrassende verscheidenheid zien. De
langste Noord-Hollanders zijn in deze periode te vinden
in Wijdenes (46,9% 1.70 meter of langer), Wieringer-
waard (45,9%), Twisk (43,1%), Texel (41,6%) en Zand-
voort (41,4%). Maar in grote delen van het platteland is
minder dan een kwart langer dan 1.70. Een eenvoudige
verklaring voor deze variatie is niet te geven. De al
genoemde Egeling wees in 1858 voor de Beemster op
de vruchtbaarheid en welvaart van deze polder, terwijl
de slechte resultaten voor het Gooi werden geweten aan
de slechte toestand van de fabrieksnijverheid.18 Diep
gaander was het onderzoek van de arts Samuel Coronel
(1827-1892), die circa 1860 de lengte van kinderen in
Marken en Hilversum opmat en afzette tegen de keu-
ringstatistiek. Marken en Hilversum waren uitersten: op
Marken werden van 237 gemeten jongens (1830-1860)
slechts 29 (12%) onder de maat (1.57 meter) bevonden,
tegen 444 uit 1378 (32%) in Hilversum. Het gemiddelde
lengteverschil op 19 jaar was zes centimeter. Het leeu
wendeel van de afgekeurde Hilversummers kwam uit
de fabrieksarbeidersstand. Coronel stelde vast dat vooral
jongens kort bleven die als kind al in de textielnijverheid
werkten. De combinatie van slechte voeding, gebrekkige
hygiëne, stoffige lucht en hard werken (12 tot 17 uur per
dag) deed hen de das om. Twaalfjarige fabriekskinderen
waren dan ook ruim twintig centimeter korter dan hun
Marker leeftijdsgenoten.19 Die Markers leefden dan ook -
vergelijkenderwijs - in het paradijs: