Nummer 133, december 2019 Historische Vereniging Texel 15 25-11-19 19:26 34In de inventaris van het archief van de protestantse gemeente te Den Burg worden voor de jaren 1574-1575 tien altaren onderscheiden: het hoogaltaar, het sacramentsaltaar en altaren gewijd aan Sixtus, Jakobus, Onze-Lieve-Vrouw ter Nood, Andreas, Anna, Antonius, het H. Kruis en de H. Geest (Commissie 1990, 7, 61-62 nr. 89-110; Van der Kooi 2005, 290 n. 21; 2007, 11; vergelijk Van Heussen 1719, 89 (vertaling: Van Heus- sen 1726, 168); Allan 1856, 70; Van der Aa 1840, 832; Van der Loos 1928, 167-170; Verhoofstad 1959, 111; Commissie 1990, 64 nr. 203-209; Van der Kooi 1997, 12; Dros 2002, 5; Schraag 2013, 16, 19). Altaren hadden echter vaak meerdere patroonheiligen, zodat hetzelfde altaar onder meerdere namen bekend kan hebben gestaan (vergelijk Janse 2004, 451-454). De woorden 'hoog-' en 'sacramentsaltaar' duiden bovendien slechts een functie aan (respectievelijk het voornaamste altaar van de kerk, dat overigens niet altijd gewijd was aan de patroonheilige van het hele gebouw (Brück 1966, 8), en het altaar waar het H. Sacrament werd bewaard), zodat het in beide gevallen mogelijk is dat het gaat om een van de negen andere altaren. Het zou dus de moeite kunnen lonen om de betreffende archiefstukken te Den Burg wat dit betreft nog eens goed te bestuderen. De bewering van Van der Loos 1928, 170 en Schraag 2013, 16 dat het Anna-altaar in 1558 is opgericht, lijkt in ieder geval moeilijk in overeenstemming te brengen met het feit dat er al in een archiefstuk uit 1511 naar verwezen wordt (Commissie 1990, 14 nr. 10). 35Commissie 1990, 13 nr. 2. Over het Onze-Lieve-Vrouwenaltaar, zie ver der Van der Loos 1928, 168; Holtkamp 1930, 45; Commissie 1990, 15 nr. 17, 61 nr. 92-95, 64 nr. 206; De Moor 1992, 157; Van der Kooi 1997, 12 en Schraag 2013, 19. De stelling dat het altaar pas in 1458 opgericht zou zijn berust waarschijnlijk op de hieronder besproken aflaatakte uit dat jaar, waarin sprake is van een altaar dat gewijd is ad honorem omnipotentis Dei ac beatissime virginis Marie necnon sanctorum Sixti pape decem milium martyrum Nycolai Anthonii confessorum Katherine et Agnetis virginum ('ter ere van de almachtige God en de zalige maagd Maria, evenals van de heilige paus Sixtus, de heilige tienduizend martelaren, de heilige belijders Nicolaas en Antonius en de heilige maagden Catha rina en Agnes'). In dit soort lijsten van patroonheiligen in documenten over de wijding van altaren staat de Heilige Maagd standaard voorop en Brück 1966, 8 waarschuwt dat het vaak onmogelijk is om eruit af te leiden wie nu precies de titelpatroon is. Zoals Schraag 2013, 16 terecht zegt, betreft het in dit geval niet het Onze-Lieve-Vrouwen- maar het Sixtusaltaar. Niet alleen staat op de achterzijde van het document dat het gaat over de dedicatio altaris sancti Sixti ('wijding van het altaar van de H. Sixtus') en wordt de verering van een afbeelding van Sixtus genoemd in de voorwaarden voor het verdienen van een aflaat (zie hieronder), het altaar uit 1458 is ook opgericht door enkele broeders en zusters van het Sixtusgilde (Van der Loos 1928, 168 n. 2; De Moor 1992, 157; Schraag 2013, 16). 36Grijpink 1908, 31: 56-57; Van der Loos 1928, 167-168. Over het Jakobus altaar, zie verder Holtkamp 1930, 45-46; Commissie 1990, 61 nr. 95 en Schraag 2013, 19. 37Over het onderscheid tussen wijbisschop en vicaris-generaal, zie Kuys 2004, 126-127. HVT 133 binnenwerk druk.indd 15 Zij assisteerden de bisschop, met name door taken uit te voeren die de bevoegdheden van priesters te boven gingen, zoals het toedienen van het vormsel en, zoals de Nederlandse naam al aangeeft, het verrichten van wijdingshandelingen.38 Het verbaast dan ook niet dat de onderhavige akte vermeldt dat Joost in de kerk van Den Burg een altaar gewijd heeft, met Sixtus als titelpatroon.39 Daarbij heeft hij bepaald dat deze altaarwijding jaarlijks liturgisch herdacht moest worden op de eerstvolgende zondag na het feest van Margaretha van Antiochië (13 juli).40 Ook heeft hij zich gekweten van een van zijn andere taken als wijbisschop, namelijk het verlenen van aflaten.41 Volgens de bondige definitie in de apostolische constitu tie Indulgentiarum doctrina (1967) van Paulus VI is een aflaat 'een kwijtschelding ten overstaan van God van de tijdelijke straf voor zonden die, wat de schuld betreft, reeds zijn uitgewist; de goed gedisponeerde christen gelovige kan deze op bepaalde en vast omschreven voorwaarden verwerven met behulp van de Kerk, die als bedienares van de verlossing de schat van voldoeningen van Christus en de heiligen op gezagvolle wijze uitdeelt en toepast'.42 Anders dan wel gedacht wordt, levert een aflaat dus geen vergeving van zondeschuld op, maar slechts vermindering van de straf die voor de zonden hier of hiernamaals moet worden uitgeboet.43 Ook heb ben de temporele bepalingen bij aflaten geen betrekking op bekorting van de tijd die een ziel na de dood in het vagevuur zou moeten doorbrengen alvorens naar de he mel te kunnen gaan. Ze verwijzen veeleer naar het aantal dagen of jaren boetedoening volgens de normen van de vroege kerk waar een aflaat voor wat betreft de hoogte van de kwijtgescholden straf het equivalent van vormt.44 De basis voor de aflatenpraktijk is de door Christus aan de kerk verleende macht om te binden en te ontbinden,45 dat wil in dit geval zeggen: te veroordelen of vrij te spreken. Dat laatste kan gebeuren vanwege de uitwisse ling van geestelijke goederen binnen het ene, mystieke lichaam dat de kerk is, waardoor iedere gelovige kan de len in de onuitputtelijke genadeschat die gevormd wordt door het loon van de genoegdoeningen van Christus en de goede werken en gebeden van de heiligen.46 De voorwaarden voor het verdienen van de door Joost verleende aflaten zijn allereerst de algemeen geldende vereisten dat de gelovige berouw moet hebben over zijn zonden, te biecht gegaan moet zijn en moet vertrouwen De eerste aflaatakte Dit laatste blijkt uit de eerste aflaatakte waar het in dit artikel om gaat, op 22 juni 1458 uitgevaardigd door de al genoemde Joost Borre, die later pastoor van Den Burg zou worden. Hier handelt hij echter als in pontificalibus vicarius generalis ('algemeen plaatsbekleder voor de bisschoppelijke taken'), een term die verwarrend genoeg niet een vicaris-generaal maar een wijbisschop aanduidt. In het bisdom Utrecht was deze vanaf het midden van de veertiende eeuw zelfs de meest courante benaming voor dat ambt.37 Wijbisschoppen werden meestal be noemd voor een titulair bisdom dat in niet-christelijke handen was geraakt; in Joosts geval dat van Hiërapolis in Frygië.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2019 | | pagina 17