L - iUxi
JS. i.h*.
-.M-r'
.i
Nummer 133, december 2019
Historische Vereniging Texel
14
HVT 133 binnenwerk druk.indd 14
25-11-19 19:26
gestapeld en droeg hij die tegelijkertijd over aan Nicolaas? Of waren
beide heren vicecureit in de zin van 'medepastoor' (zie Kuys 2004, 69 en
hieronder) en hadden ze als zodanig geen eigen beneficium? Dan is er
nog Simon Heynricsz., die volgens Van der Loos 1928, 167; Verhoofstad
1959, 112 en Schraag 2013, 16 in 1462 vicecureit was. Dit is gebaseerd op
een verkeerde interpretatie van een bovendien onwaarschijnlijke date
ring door Martens van Sevenhoven 1914, 34 nr. 255, 105 nr. 296 van een
document waarin de kerkmeesters van Den Burg het Onze-Lieve-Vrouw-
kapittel verzoeken om de door hem tot vicecureit benoemde Simon uit
zijn ambt te zetten wegens onkuis gedrag (vergelijk Van der Loos 1928,
164). Het verzoekschrift in kwestie draagt geen jaartal en Martens van
Sevenhoven plaatst het voorzichtig in 1462 of later, omdat Gijsbert van
Brederode het jaar daarvoor de incorporatie van de kerk te Den Burg
in het kapittel had goedgekeurd. Het gaat dus niet om een precieze
datum maar om een terminus post quem, die bovendien waarschijnlijk
minstens twee jaar opgeschoven moet worden omdat de incorporatie
pas plaatsvond in 1464. Mogelijk werd het verzoek om het ontslag van
de gevallen pastoor zelfs nog veel later ingediend, als Schraag 2013,
16 gelijk heeft dat G(h)erijt Haikezoon (Haikoz) (zie Verhoofstad 1959,
112, 114 nr. 538, 220 nr. 197) vicecureit was van 1462 tot 1480opnieuw
aangenomen dat beide heren plaatsvervangend en geen medepastoor
waren. Wat we wel met zekerheid van Simon weten is dat hij blijkens de
rekening van de officiaal van de aartsdiaken van de Utrechtse dom over
1478-1479 in dat jaar vrijwillig afstand heeft gedaan van de vicarie van
het bovengenoemde Jakobusaltaar ten gunste van Meynard Albertsz.
(Utrecht, Het Utrechts Archief, Domkapittel te Utrecht, inventarisnr.
2464-8, f. 9v; geciteerd door Holtkamp 1930, 45; vergelijk Van der Loos
1928, 167 en Schraag 2013, 19).
32Kuys 2004, 69. In 1544 getuigden de kerkmeesters dat dit in Den Burg
gewoonlijk zo was (Schraag 2013, 19).
33Over vicarissen en vicarieën, zie Kuys 2004, 69-70 en Schraag 2013, 16.
31Over vicecureiten in het algemeen, zie Kuys 2004, 63, 65-66. Over die
van Den Burg, zie De Riemer 1730, 1.1: 208; Martens van Sevenhoven
1914, 34 nr. 253-260, 105 nr. 296, 163-164 nr. 552, 167 nr. 569, 170 nr. 584,
176, nr. 609-610, 179 nr. 624, 188 nr. 666, 189 nr. 673, 191 nr. 679, 192 nr.
686-687, 200 nr. 726, 201 nr. 734, 202 nr. 737; Van der Loos 1928, 163-164,
166-167; Holtkamp 1930, 45; Verhoofstad 1959, 112; Van der Kooi 1996;
Dros 2002, 5; Schraag 2013, 16, 19. Over de vicecureiten in de tweede
helft van de vijftiende eeuw bestaat veel onduidelijkheid. Zo zeggen Van
der Loos 1928, 166-167; Verhoofstad 1959, 112 en Schraag 2013, 16 dat
in 1457 Jan Florensz. van Alkemade werd opgevolgd door Nicolaas Ge-
rardsz. (toch zeker niet de bovengenoemde kartuizer?). Het ambt waar
het daarbij om ging, lijkt echter dat van vicaris van het Jakobusaltaar in
de kerk te Den Burg te zijn geweest (Grijpink 1908, 31: 56-57; vergelijk
Van Lommel 1874, 187; Van der Loos 1928, 167; Schraag 2013, 19), en niet
dat van vicecureit. Of had Floris de beneficia van kerk en altaar
23Over Joost Borre, zie Weijling 1951, 229-240. Over het ambt van wijbis
schop, zie hieronder.
24Den Haag, Nationaal Archief, Kapittel van St. Maria op het Hof te 's-
Gravenhage, inventarisnr. 242.2. Vergelijk Martens van Sevenhoven 1914,
102 nr. 285; Weijling 1951, 80-81, 236; Verhoofstad 1959, 111; Brosius en
Scheschkewitz 1993, 240 nr. 1639 en Dros 2002, 4.
25Weijling 1951, 239.
26Over Walter van der Goude, zie Kuys 2014, 298. Over het ambt van
proost van een kapittelkerk, zie Kuys 2004, 234-235.
27Den Haag, Nationaal Archief, Kapittel van St. Maria op het Hof te
's-Gravenhage, inventarisnr. 243.1. De tekst van de pauselijke bul is
uitgegeven door De Riemer 1730, 1.2: 815-816. Vergelijk De Riemer 1730,
1.1: 208; Brom 1909, 589 nr. 1657; Martens van Sevenhoven 1914, 103 nr.
290; Muller 1915, 319; Van der Loos 1928, 162; Brosius en Scheschkewitz
1993, 166 nr. 1148 en Kuys 2014, 142. In een andere bul met dezelfde
datum vraagt Pius namens het kapittel aan Filips de Goede om zijn gift
van de kerk te Den Burg nog eens te bevestigen (Brosius en Scheschke-
witz 1993, 240 nr. 1639).
28Den Haag, Nationaal Archief, Kapittel van St. Maria op het Hof te
's-Gravenhage, inventarisnr. 243.2. Vergelijk Martens van Sevenhoven
1914, 106 nr. 301.
29Over Gijsbert van Brederode, zie Kooperberg 1937.
30Den Haag, Nationaal Archief, Kapittel van St. Maria op het Hof te
's-Gravenhage, inventarisnr. 242.3-4. Vergelijk Martens van Sevenhoven
1914, 104-105 nr. 291 en 297; Verhoofstad 1959, 111; Brosius en Scheschke
witz 1993, 240-241 nr. 1639 en Dros 2002, 4. Over de rol van de aartsdia
ken van de dom bij incorporaties, zie Kuys 2004, 146-147.
1
In de kerk van Den Burg waren meerdere altaren aan
wezig, al is moeilijk te zeggen hoeveel het er precies
waren.34 In 1456 was er in ieder geval een altaar gewijd
aan Onze-Lieve-Vrouw ter Nood,35 uit 1457 vernemen
we van een Jakobusaltaar en een jaar later kwam er nog
een ander altaar bij.36
--
Hi* US iL. «r
lisj 9- 1 "3*“v
j V*" 'lp*'4 NJlM
arp.-» vy R
H .-l.v - -»4.
-
De werkelijke bediening was in handen van een 'plaats
vervangend pastoor', of vicecureit, die het kapittel
pacht betaalde om de inkomsten van zijn ambt te
mogen ontvangen.31 Mogelijk werd hij bijgestaan door
een 'medepastoor', verwarrend genoeg soms eveneens
vicecureit genoemd.32 Daarnaast waren er priesters die
als vicaris de verschillende altaren in de kerk bedienden.
Zo'n altaar en het bijbehorende beneficium (tezamen
een vicarie genoemd) werden gesticht door particuliere
personen of verenigingen als gilden of broederschappen,
voornamelijk om missen voor overledenen aan op te
laten dragen.33
1 I
a®: aScb, A- A r W,
Z,<5««< A«.«
w - I. -Ji«r y.ipwt» i Mt,...
v (flM.il Acts
tov Ky
...t al.jA rv»*Vnh.... t c-»». v/