Twie sképe staan te blère regel. Omdat we weten dat „menen" ook op een heel oud *maainen teruggaat, klopt Tessels miene wel met mijn theorie, en dat het nu mene is en niet *méne laat juist mooi zien dat het moderne woord uit de standaardtaal is ge leend. Overigens is dat miene ook in verwante dialecten, waar dezelfde wetmatigheid voor geldt, wel opgetekend. Twie sképe staan te blère Lastiger is dan twie. Daar is geen -n, het had dus best twéé kunnen worden, maar het werd twie. Zoals we al zagen zijn er een paar woorden met -ie- zonder dat er een -n in het spel is. Het ligt voor de hand te denken dat die woor den een oude taalvorm bewaren, dat het vroeger vaker voorkwam dat voor dat Germaanse *-aai- in het Tessels - ie- stond. De oude bronnen geven ook aanleiding om dat te denken. Waar we nu géést zeggen werd vroeger bij voorbeeld wel ghiest of iets dergelijks geschreven. Er is een andere in het Tessels, de -éé- in woorden als skéép en kéés. Die -éé- komt overeen met een -aa- in het Nederlands. Er wordt wel gedacht, ook door mij, dat die klank teruggaat op een oudere -ae-, een beetje een klinker als in het Engelse man, maar dan lang. Daar zijn in de oude bronnen ook wel aanwijzingen voor, vrij duidelijk zelfs: men schreef dat deze klank klonk als het „blaeten" van een schaap (Tessels: blère). Als dat klopt, dan hebben we voor het oud-Tessels dus twee klinkers, -ie- en -ae-, die zijn samengevallen in één moderne klinker, de In Fotografie Hanneke Roeper en Jan-Willem Bakker sommige woorden is de oude vorm dan bewaard, maar meestal werkt de regel en is het dus -éé-. Zo'n samenval van twee klinkers in één klinker is trouwens niet onge woon. Wie Tessels spreekt merkt dat wel op aan het Nederlands: waar in het Tessels -éé- naast -ee- staat, -óó- naast -oo-, en -ie- (lange ij) naast ei (korte ei), daar zijn die klinkers in het Nederlands steeds samengevallen. Het Tessels bewaart hier de oude taalvorm. De Tesselse -éé- in twie ééuwe In die vermakelijke brief uit 1864 komen behalve die ene ie in mient vooral veel éé-klanken voor, zoals je zou ver wachten. De briefschrijvers geven ze gewoon weer als -ee want een echte Tesselse spelling bestond er toen nog niet. De twee oerklinkers waren toen al wel samengeval len in één klinker, dat is wel duidelijk. Interessant vind ik dat er soms ook een ee-klank gegeven wordt waar we te genwoordig toch -aa- zeggen, namelijk in nee („naar") en in lete („laten"). Dat lijkt me geen vergissing van Platvoet en Cie, want net als die ie van miene klopt een in néé en léte juist perfect met de taalgeschiedenis. Ook in verwante dialecten komt het zo voor. In het Wierings, dat als twee druppels water op Tessels lijkt, is „laten" ook léte. In het Westfries hebben ze hier twee keer ei: nei en leite, net zoals ze daar skeipekeis hebben. Dit soort oude bronnen laten juist mooi zien dat in dïe gevallen, waar het Tessels ogen schijnlijk Nederlandser klinkt dan de verwante dialecten, 28 Historische Vereniging Texel Nummer 128, augustus 2018

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2018 | | pagina 30