f*
Corrie, Hanna en Thijs
digden oom en tante ons steeds uit om een weekje bij hen
te komen logeren. We mochten altijd op de rug van de
paarden meerijden als ze na een dag werken terugge
bracht werden naar de wei. Stel je voor hoe die kleine
beentjes van me zich probeerden vast te klemmen op die
brede paardenrug en hoe ik me stevig probeerde vast te
houden aan de manen. Geen zadel natuurlijk. En onze
reizen over de tuinwallen, aarden wallen van een meter
hoog en gemaakt om de schapen te beschermen tegen de
altijd waaiende wind. De tuinwallen waren te vinden op
elke schapenboerderij en ze vormden ook de afscher
ming van de verschillende percelen. We hebben er heel
wat verschillende spelletjes uitgevonden, te veel om op te
noemen. Later, toen tante Lena bedlegerig werd, vond ik
het heerlijk om er de zondagen door te brengen en voor
haar te zorgen. Moeder zei dan: "Ik ben zo blij dat jij iets
kunt terugdoen, ik ben nooit in gelegenheid om dat te
doen.
Bramen plukken
"Help, is daar iemand? Kan iemand me hier uit krijgen?"
Toen ik om hulp riep probeerde ik de takken opzij te
drukken, maar ze zaten vol dorens en schraapten over
mijn handen. Het was eind zomer als de bramen groot en
rijp waren. Ik was zo bezig om ze te plukken dat ik man
moedig steeds verder de struiken in ging en daarbij kom
pleet vergat dat zich onder die struiken een soort sloot
bevond. Met een laatste overijverige poging om een
dikke braam te bereiken dook ik naar beneden langs een
dik pak van doornen, takken, bladeren en bessen. Het
was gelukkig een droge sloot, maar het dak van gemeen
stekende takken had zich boven mij weer gesloten en
maakte het onmogelijk om er weer uit te komen. Thijs en
Hanna waren verderop bezig, en konden mijn hulpge
roep onmogelijk horen. Kinderen die rijpe bramen zoe
ken kunnen niet gemakkelijk van hun werk worden ge
haald, veronderstel ik. Ik bleef roepen maar er kwam
niemand, totdat ik eindelijk een vrouwenstem hoorde:
"Waar ben je? Kan ik je helpen? Blijf roepen zodat we je
kunnen vinden". "Lieve help, wie is dat en wie zijn
"wij", zijn daar meer mensen?" dacht ik. Ik was een zeer
verlegen meisje van zeven jaar oud en nu wilde ik me lie
ver verstoppen voor deze mensen dan gered worden
door hen, maar de vrouw bleef roepen: "Waar ben je? Ik
kan je niet vinden". Toen ze me eindelijk gevonden had
achter een muur van takken was ik als verdoofd. Ik her
kende haar als een van onze schooljuffen. Gelukkig niet
mijn juf, ik zat in de eerste klas en zij was van de derde
klas, mevrouw Bakker. "Maar hoe komt een schooljuf
hier nu bij onze braambosjes?" dacht ik. Dan zei de an
dere vrouw: "Ben jij dat Corrie, of ben je Hanna?" Ik rea
liseerde me toen dat ze onze nieuwe buurvrouw was,
mevr. Maas en ik herinnerde me dat moeder had gezegd
dat zij de tante was van mevr. Bakker. Toen ik dus weer
alles een beetje op een rijtje had voelde ik me nog meer
beschaamd. Ik had vaders oude werkkleren aan, een
22
Historische Vereniging Texel
Nummer 128, augustus 2018