De schuilkerk in de Molenstraat van ca. 1634 tot 1750 Joannes Allersz. van der Meij, de eerste pastoor na de re formatie, hield van 1622 tot zijn overlijden op 29 juni 1633, de conventiculen in zijn eigen woning in de Molenstraat. Hij werd opgevolgd door Pieter Coetsz. Deze pastoor wilde een kerk bouwen. Op 11 oktober 1633 bepaalde het Haarlems Kapittel dat pas na hun toe stemming begonnen mocht worden met de bouw van een kerk. Vermoedelijk in 1633 werd door pastoor Coetsz en de kerkmeesters Cornelis Lubbertsz en Claes Claesz. Goutsberch de schuur achter haar huis in de Molenstraat gekocht van Isele Claes voor 500,-. De schuur zal kort daarna als kerk in gebruik genomen zijn. Het was een ge wone schuur met een rieten dakxix. In april 1655 lagen er al materialen klaar om de kerk te vernieuwen en te ver groten. Een betere ouderdomsbepaling van de Texelse schuurkerken dankzij het register uit 1644. Het archief van de rooms katholieke kerk op Texel begint pas omstreeks 1775. Vóór die tijd is men afrankelijk van geschreven bronnen uit andere archieven. In het Nationaal Archief te Den Haag kon het proces van de confiscatie worden geraadpleegd. Hierdoor komen we meer te weten over de kerkmeesters en de ouderdom van de kerken. In het register van pastoor Florentius in 1644 worden de volgende kerkmeesters genoemd. Vóór 1635: Claes Claesz. Goutsberch of Laeckencooper en zijn zwager Cornelis Lubbertsz., Isbrandt Jansz. Bors van De Westen, Dirck Reijersz. Voocht van Oosterend, Ariaen Pietersz. Cocken van Den Burg, Hendrick Cornelisz. Caeghman aan Den Burg, Cornelis Jacobsz. Coppius (Kopjes) aan Den Burg. In 1644 regerende kerkmeesters: Jacob Reijersz. Voocht, Jacob Jansz. Schagen en Pieter Jacobsz. Coppius (Kopjes), alle drie aan Den Burg, Lambert Jansz. Gomes aan Den Hoorn en Cornelis Janz. Cleij in Oosterend. Altijd is ge bleven Claes Claesz. Goutsberch voornoemd, als super intendent (hoofd van de kerkmeesters). Maar dit register leverde nog meer informatie: De met riet gedekte schuur achter het maagdenhuis in de Molenstraat, eigendom van Isele Claes, werd in 1633 ge kocht door de kerkmeesters en in 1634 als kerk in ge bruik genomen. De Eijerkoogschuur aan de Westerweg was toen niet als kerk in gebruik. Hier kunnen vóór 1634 misschien wel verboden conventiculen in gehouden zijn, maar een be wijs hiervoor ontbreekt tot nu toe. Diek 12A in Den Hoorn werd aangekocht tijdens 'het pastoraat van Florentius, tussen 1635 en 1644. Hier werd gekerkt tot 1923. In de gevel is een muuranker aangebracht in de vorm van een kruis. Defoto dateert uit 1940 De schuur Peperstraat 29 - 31 in Oosterend, werd om streeks 1640 aangekocht van Rijckel Hendricks Smit tij dens het pastoraat van Florentius en als rooms-katho- lieke kerk in gebruik genomen. Rijckel Hendriksz Smit was geboren omstreeks 1620 en trouwde omstreeks 1645 met Martje Cornelisd Hin. Al tijdens het pastoraat van Florentius werd tussen 1635 en 1640 gekerkt in het halve huis van Aef Cornelis in De Koog. Zij was de moeder van Claes Claesz Goutsberch. Met dank aan Maarten 't Hart voor zijn transcripties, ge schiedkundige adviezen en toelichtingen. Noten 1 Klopjes, klopzusters of kwezels waren ongehuwde katholieke vrouwen, die in de tijd van de Republiek, toen de kloosters ware opgeheven, de priesters dienden en deze in hun activiteiten bijstonden. Ze fungeerden als kosters, hielden de kerk schoon, deden de kerkwas, bakten hosties, gaven godsdienstles, bezochten zieken en armen en hielden de doden wacht. Ze waren pastorale werkers in de uimste zin, maar hadden geen officiële status in de kerkelijke hiërarchie. 2 Omdat in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden het rooms- katholicisme formeel niet was toegestaan, was Nederland tot het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 officieel zendingsgebied. De rooms-katholieke geloofsgemeenschappen in de Republiek werden daarom beschouwd als missieposten en aangeduid als statie. Bronnen 1 Dr. G. v.d. Kooi. De Wijnberch des Heren blz. 66 2 Bijdragen geschiedenis Bisdom Haarlem (BBH) deel 4 blz. 411 3 Dr. G.v.d.Kooi. De Wijnberch des Heren blz. 257 4 A.H.L. Hensen 1927. De eerste twee bisschoppen van Haarlem in de zestiende eeuw. 5 De Convexse Kustboog blz. 151 6 BBH deel 19 blz. 271 7 BBH deel 6 blz. 158 8 B. van Neck aan 't Hof 13 augustus 1616 9 Noord-Hollands Archief (NHA) deel 3 blz. 247 10 Klopjes, klopzusters of kwezels waren ongehuwde katholieke vrouwen, die in de tijd van de Republiek, toen de kloosters ware opgeheven, de priesters dienden en deze in hun activiteiten bijstonden. Ze fungeerden als kosters, hielden de kerk schoon, deden de kerkwas, bakten hosties, gaven godsdienstles, bezochten zieken en armen en hielden de doden wacht. Ze waren pastorale werkers in de uimste zin, maar hadden geen officiële status in de kerkelijke hiërarchie. 11 Omdat in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden het rooms- katholicisme formeel niet was toegestaan, was Nederland tot het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 officieel zendingsgebied. De rooms-katholieke geloofsgemeenschappen in de Republiek werden daarom beschouwd als missieposten en aangeduid als statie. 12 Nationaal Archief (NA) ingang 3.03.01.01 nr. 10429 13 NA ingang 3.03.01.01 nr. 4559 14 NA ingang 3.03.01.01 nr. 10429 15 NHA deel 3 blz. 253 16 Priester Florentius Pietersz noemt de in 1635 overleden priester Pieter Coetsz 'mijn voorsaet'. Voorsaet betekent voorganger ofwel de priester die vóór Florentius Pietersz de katholieke kerk bediende. 17 B. Huydecooper, personele quotisatie 1742: de Roomse kerk, huisnr. 223 18 NHA deel 3 blz. 253 19 BBH deel 7 blz. 162 20 NHA nr. 2169 deel 83 21 Utrechts Archief ingang 67 nr. 418 Kerkmeesters Den Burg aan B. Huydecooper 20-7-1750 Nummer 124, september 2017 Historische Vereniging Texel 27

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2017 | | pagina 29