-rx'.nn"i..rTT7~H nm n_
1 1 rr"
i:|I pnriniqni i
jiQnnnra^ii
- y
Tessels prate
L_ .i>> Iui l f
Weerspreuken, iedereen kent er wel een paar. Vaak zijn
ze op rijm, zoals:
Mist, vorst in de kist.
Zuidwest, regennest.
Meeuwen op 't land, storm op het strand.
Ze verwoorden de ervaringen die men heeft met de wet
matigheden van het weer, doorgegeven van geslacht op
geslacht.
Ik heb een aantal - voor zover ik weet - echt Tesselse
weerspreuken bij elkaar gezocht. Hier zijn ze:
Zok freedags weer, zok sundagsweer.
Noordewind sléépt lang en gaat vróóg te bèèd.
Oóstewiend poest ééves op.
Krimpende wiend en uutgaande vrouwe, benne bei-
egaar niet te fertrouwe.
Een dróóge Maart is goud waard, as 't in April maar
natte wil.
Zó lang 't nag zóó dauwt, roepe de boere om gien
rége!
(Bij harde regen.)
Enkele opmerkingen, gebezigd bij bepaalde weersom
standigheden:
De lucht haalt an. (trekt dicht)
De iene beu jaagt de are. (bui na bui)
De Hooidróóger. (de zon)
't Sontje staat op stutte. (stralende zon)
Eendekuukeltjesweer. (mooi zacht weer)
't is blakstil. (windstil)
Gien sieginkie. (windstil)
't Regent gros en kiewieteier. (bij zachte aprilregen)
"We Benne guster nag beweerd raakt" (verhinderd
thuis te komen door slecht weer)
Drie benamingen voor een licht regenbuitje:
Een stuuvertje.
Een noordewiendstoffertje.
Zeuve spatte op een bunder.
Ik besluit met dit geestige sèèggie over zéér waterige jus:
"Irrepels met zuudwest of nag zeuelijker!"
G.E. Dros
Tekst eerder verschenen in Uitgave Historische Vereniging Texel nummer 19 - 1991
i i
32
Historische Vereniging Texel
Nummer 122, maart 2017