Met paard en wagen werd het aan boord gebracht. We
zeiden onder elkaar: "daar blijft vast nog een portie van
over voor onze families in Zeeland". We waren er werke
lijk mee verlegen. Zaterdagavond aan boord hebben we
langer dan anders samen vertoefd en overlegd wat een
hartverwarmende ontvangsten en milddadigheden ons
die dag door de Heere waren toebedeeld.
's Zondagsmorgens 7 Maart. Bij het ochtendmaal bespra
ken we onze toezegging om naar de kerk te komen, die
om half elf aanging. Toen wij bij de kerk aankwamen,
werden we door de kerkgangers vriendelijk begroet. Bij
zijn preek droeg dominee ons op in zijn gebed en bij de
uitgang van de kerk werd ons door velen gevraagd mee
te gaan om een bakje koffie. Ook boer van Eerwaarde
vroeg het ons en daar we aan hem al zo'n beetje kennis
hadden, gingen we met hem mee. We moesten daar
waarlijk ook nog het middagmaal gebruiken, want zo zei
hij: "we hebben op jullie gerekend".
Maandagmorgen 8 Maart. De wind stond nog pal in het
Oosten. Na het eten maar weer aan de dagelijkse arbeid,
wat mosselen bijzetten, teneinde op de thuisvaart een
goede vracht mee te kunnen nemen. We konden nog 30
tonnen toevoegen aan de voorraad, in totaal dus 160 ton
nen. 's Avonds spraken we af om toch te proberen een
geul te graven.
De morgen van 9 Maart heteelfde weer, oostenwind en
flinke nachtvorst. Gelukkig maakte het geen ijs in het wa
ter.
Zo gingen ze dan met hun drieën aan het graven, terwijl
ik voor het middagpotje zou zorgen. Ze zagen echter
weldra dat het vruchteloos werk was, de vaartuigen ble
ven onwrikbaar op dezelfde hoogte zitten. Maar ja, wat
doet een mens in zulke omstandigheden, vaak averechts
verkeerd. Ze hielden er dan ook maar mee op en verder
maar afwachten. De wind zou toch wel eens eenmaal uit
die hoek gaan en je kreeg dan vanzelf weer gewone tij en
water. We hadden drie mud kolen gekregen en gingen
maar vroeg bij elkaar zitten, terwijl ik de gelegenheid be
nutte om een brief naar huis te schrijven om hen te be
richten hoe het hier gesteld was en dat ze zich niet onge
rust behoefden te maken, daar er goed voor ons gezorgd
werd. Ik bracht de brief bij boer van Eerwaarde, die hem
voor ons wilde posten.
Woensdag 10 Maart. Toen we boven keken was het heel
wat stiller; ofschoon de wind nog steeds oost was waren
er toch tekenen die de hoop wettigden, dat we de wind
uit die richting zouden kwijtraken. Als gewoonlijk zou ik
maar weer aan boord blijven voor de pottage, terwijl zij
nog wat mosselen zouden bijwerken. De vangst bedroeg
nu circa 180 tonnen, en wij waanden ons al grote mossel
vissers. Inmiddels had ik het warme maal gereed, voor
elk weer een lapje gebraden vlees en groente, die we
Zaterdag gekregen hadden. Er werd zo stevig gegeten,
dat we 's middags allen in slaap vielen. Wat hadden we
het goed, dank zij de bewoners van Coksdorp.
Donderdag 11 Maart; blakstil, na het eten naar boven om
de lucht te peilen; ja in het westen werden wolkjes te
bespeuren en we kregen weer hoop spoedig water onder
het vlak te krijgen. Daar kwam ook de postschipper met
brieven voor ons, nieuws van thuis. Maar die vreugde
verbleekte bijna door zijn andere opgewekte boodschap:
"jongen, nu zal het leed weldra geleden zijn. De wind
draait naar het westen". We gingen van opwinding wat
omlopen en bij boer van Eerwaarde om een paar emmers
water. Daar hadden ze vanzelf ook aandacht voor de om
slag in het weer en een gelijksoortige opmerking als van
de postschipper was ons zeer welkom; vermoedelijk had
den wij onbewust wel daarnaar gezocht. We werden
door die brave mensen uitgenodigd 's avonds wat te ko
men buurten en toen wij om 9 uur weggingen kregen we
voor ieder nog 2 krippen spek mee, zeker wel een kilo. In
dankbare stemming gingen we naar boord en sliepen die
nacht weer fijn.
Vrijdag 12 Maart toen we opstonden was de wind
Zuidwest. We smulden nog eens zoo lekker van dat heer
lijke spek. Met hoogwater om 2 uur kwam het water al
nabij een boord. We gingen onze watervaten vullen,
brachten die met een kruiwagen aan boord en toen we 's
avonds om 9 uur naar kooi gingen wou de slaap niet vat
ten, want om half drie was het weer hoog water. Er
kwam al een voet water op de wal; gerustgesteld konden
we de verzuimde slaap wat inhalen.
Zaterdag morgen 13 maart. Afwachten tot de middag op
de vloed. Er kwam nog een mooie bries wind meehelpen
en om 3 uur lagen we weer in het vlotte water. Mijn broer
zei: "laten we de vlag maar in de top hijsen", maar dat
ging niet door, want je weet, toen we van huis voeren,
sprak ik al van mijn voorgevoel, dat het een reis met
hindernissen zou worden, en nog zijn we niet thuis. Toen
wij de vaartuigen van die hoge kant weer naar de diepte
hadden gewerkt, lagen we als tevoren onder een fijn op
per en we zouden 's Maandags de mosselen opvissen.
Avonds zaten we tot bedtijd bij elkaar.
's Zondagsmorgens 14 Maart na het eten nam ik het boek
ter hand van Ds. Mackenzie en las daaruit voor, terwijl
we af en toe gezamenlijk een psalmvers zongen; ver
brachten zoo de Zondag, gingen bijtijds ter ruste, want
Maandagmorgen was het vroeg dag.
Maandag 15 Maart. 's Morgens vroeg uit de veren, en na
de boterham fluks de toebereidselen gemaakt voor het
werk. Er stond al een dikke bries wind, wat het werk
nogal bemoeilijkte; met laag water hadden we toch al 50
tonnen aan boord, we zouden er echter 80 kunnen laden.
Nummer 121, december 2016
Historische Vereniging Texel
27