Een overwintering op het wad N.P. Baaij
Op 87 jarige leeftijd zette schipper Klaas Baaij van de mosselhoogaars TH 21 het relaas op papier van de tocht die hij in de barre
winter van 1901 op 21-jarige leeftijd maakte naar de Wadden. Het werd een onopgesmukt verhaal van bittere armoe, jeugdige
overmoed, extreme koude, keihard doorzetten, maar ook van mededogen, solidariteit en Godsvertrouwen. Een tijdsbeeld zonder
weerga.
Het was een bijzondere reis in het jaar 1901 van Tholen
naar Texel op 18 Februari, toen twee mosselscheepjes
daar heen voeren om een lading mosselen. De schippers
waren N.P. Baaij en M.J. Koppenhol en de knechts waren
J. Baaij en J. de Kok. Daar ik deze reis al enige malen aan
de kinderen had verteld, verzocht mijn oudste zoon een
en ander eens op papier te zetten ter nagedachtenis voor
hem, zijn broers en zusters en bij dezen wil ik dan trach
ten aan dat verzoek te voldoen.
Alzoo in 1901 hadden wij zes weken in de haven gelegen,
konden wegens het ijs niet uitvaren en tot het weer open
water was, was er voor ons nog niets te verdienen. Het
zag er niet bijster hoopvol uit; we moesten toch proberen
het een of ander te gaan doen. In arren moede kwamen
wij tenslotte met schipper Koppenhol overeen, om het
avontuur dan maar te wagen naar Den Helder of
Coksdorp op Texel te varen, teneinde aldaar een lading
grote mosselen bijeen te zoeken en in Tholen te verkoo-
pen aan de groothandel.
Wij maakten ons onverwijld reisvaardig en vertrokken
op Woensdag 18 Februari van Tholen. Mijn knecht was
mijn broer Jacob Baaij en Koppenhol's knecht was
Johannes de Kok, een broer van Gelliena de Kok, die la
ter mijn vrouw zou worden, U lieder moeder.
Bij het uitvaren van de haven Tholen, woei er een zacht
briesje van het zuiden, maar eer wij aan Vosmeer waren
werd het mistig en bleven derhalve kort bij elkaar naar
het eind van de Mosselkreek.
Ik zei zoo terloops tegen mijn broer: 'k Heb zoo maar
een voorgevoel, dat dit een reis zal worden met wetens
waardigheden en hindernissen" en ter nauwernood uit
gesproken voeren wij omhoog op de St. Annalandse
plaat. Wij deden maar geen moeite om onszelf los te wer
ken; we dreven opzij van elkaar, het was inmiddels zes
uur in den avond, bleven nog een poosje buurten en gin
gen om 9 uur te kooi.
Donderdag 19 Februari waren we vlot, het was nog mis
tig en bladstil, deden eerst een bakje koffie en werkten
dan over de plaat heen, het Zijpe over, door het gat van
Willem III, dreven nog immer met de stroom mee en toen
wij bemerkten dat de vloed af was, kwamen wij ten an
ker; bij het optrekken van de mist bemerkten wij, dat wij
in het schor van Oude Tonge lagen. Inmiddels kwam de
vloed weer in het water, er woei een klein koudje van het
Noord Oosten en gingen we onder zeil; om 6 uur liepen
we de haven van de Willemstad binnen, nog steeds in de
mist.
Vrijdagmorgen 20 Februari, de mist nog niet opgetrok
ken en wij besloten dus maar te blijven liggen tot het
middagtij; het bleef mistig en waren gedoemd die nacht
daarop in de haven van de Willemstad over te blijven.
's Zaterdagsmorgens 21 Februari opgestaan bij mooi hel
der weer, gingen we om 7 uur de haven uit en waren om
11 uur aan de Dordtsche brug. Daar moesten we de mas
ten strijken en voeren dan weer verder de Noord in. We
hadden afgesproken om bij H.I. Ambacht ten anker te ko
men, dan lagen we daar Zondag rustig, bleven nog tot 9
uur buurten en dan naar kooi. Na een verkwikkende
slaap en gezamenlijk ontbijt was het dan half tien.
Zondagmorgen 22 Februari ende wijI vader mij een
preekenboek meegegeven had, sloeg ik voor om een
preek te lezen, waar geen een bezwaar tegen had en zoo
hielden wij kerk aan boord, en liefrebbers als we waren
van zingen, zongen we af en toe een psalm, brachten in
vredige stemming de Zondag door tot bedtijd 9 uur.
Maandagmorgen 23 Februari bij tijde uit de veeren, een
mooi bezeilde wind naar Vreeswijk, waar we 's middags
om 2 uur aankwamen, vlot door de schutsluizen de
Keulse vaart op naar Utrecht, waar we weer moesten
schutten, om 7 uur door de sluizen; wilden we daar maar
overnachten, kennelijk voldaan over de goede vorderin
gen van dien dag.
Dinsdagmorgen 24 Februari in de prille morgen reeds
werden we gewaar dat de wind niet gunstig was; geluk
kig weinig wind, want we moesten dan zelf optrekken en
na het ochtendmaal overhand in de lijn tot we weer een
rek hadden om te zetten en aan boord wat konden uit
rusten. We konden ook wel gesleept hebben, maar het
ging er ons om met zo weinig mogelijk kosten ons doel te
bereiken en alzoo waren we op eigen kracht 's avonds 8
uur aan het eind van de Keulse vaart, lagen om 9 uur in
de Rietveldhaven, wel wat vermoeid en vielen dan ook
spoedig in slaap.
Woensdagmorgen 25 Februari tot aller tevredenheid
weer monter aan dek. De vraag rees hoe te varen, over de
Zuiderzee of over het Noord-Hollands kanaal. Besloten
werd over het kanaal te gaan en voeren over het IJ naar
de Willemssluis, schutten daar op naar het Noord
Hollands kanaal, zeilden met zwakke wind naar
Purmerend waar we om 4 uur aankwamen. Ook daar
weer schutten, en dan op naar Alkmaar.
22
Historische Vereniging Texel
Nummer 121, december 2016