Het begin van de meekrapteelt door de Sociëteit van
Eijerland
De pionierende zetboeren in de jonge polder Eierland
waren vertrouwd met de meekrapteelt, de winsten en de
risico's. Dirk Tanis, Jan Reuvers, Maarten en Paulus den
Bleijker waren afcomstig uit Ouddorp en Cornelis Kievit
uit Stellendam, alle vijf van Goeree. Johannes van Sint
Annaland was geboren in Ooltgensplaat en Cornelis
Zeedijk kwam uit Den Bommel, beiden van Flakkee.
Maarten den Bleijker schreef zijn advies aan het bestuur
van de Sociëteit van Eijerland Onderzoek naar het telen
en verbouwen van meekrap in 1835.15 Hij bood dat aan
met de volgende wens:
Zoo Geeft de zee Eerst zand
En daarnaar Vruchtbaar land
Gelijk in 't Zuider Oord
't van ons Nieulant hoord
Al waar men Grote Schat
Van Meekrap knipt in 't Wort
Zoo wensch ik dan ter Eeren
Tot Welstand van de Heeren
Van 't Eijerlands Landouwe
Dat zij er Meekrap Bouwe
En Rijke Winst mag geve
Op dat Rijke en Arme staat
Ja ieder tot zijn Baat
In Overvloed mag Leve.
Ook de deelnemers in de Sociëteit van Eijerland, de ei
genaars, waren bekend met de grote winsten en de ri
sico's van de meekrapteelt en -handel. Zij werden gead
viseerd door vader en zoon Van den Bosch, directeuren
van de Wilhelminapolder op Zuid Beveland, nog steeds
het grootste akkerbouwbedrijf in Nederland. Acht maan
den na de bedijking van Eierland, in mei 1836, werden de
eerste meekrapkiemen gezet bij Alderlieste en Kievit.
Dirk Tanis haalde ze van de Zuid-Hollandse eilanden.
Een deel van de kwetsbare kiemen was door de lange
scheepsreis niet levensvatbaar of sneuvelde al snel door
stuivend zand en droogte. Van de zes bunder proeven
was op 15 oktober 1836 nog 1 bunder over.16 Desondanks
ademden de Sociëteitsverslagen aan de aandeelhouders
de eerste jaren onbegrensd optimisme: „dat de meekrap
alleszins aan onze verwachting zal beantwoorden. Die plant
werkt welig in de Eijerlandse gronden en dezelve zal, naar de
opinie der boeren met de meekrapteelt bekend, eene volledig
wigt bekomen}7 Dat smaakte naar meer! In juni 1837
stond in Eierland vijf bunder meekrap.18
In 1838 werden L. Borgman, J. Koenraad, Maarten den
Bleijker, J. Troost, T. Witte, J. Witte, J. Borgman en C.
Breen betaald voor meekrapwieden, van mei tot in de
cember. Den Bleijker, Koenraad en Troost plukten en zet
ten in mei en juni 10 ha kiemen.19 De overige meekrapar-
beid zit verstopt in de afrekeningen van de zetboeren. En
nog steeds wonen nakomelingen van deze meekrapwer
kers op Texel.
Begin september 1838 zou een eerste oogst gedolven en
naar de fabriek in de Wilhelminapolder verscheept wor
den. Maar omdat het gewas veel schade had van nacht
vorst, adviseerden de boeren het delven een jaar uit te
stellen. Ze verzekerden opzichter Teenstra dat in 1839
een goede oogst zou volgen en Eierland zeer geschikt is
voor de meekrapteelt.20 Eind 1838 stond 17 ha meekrap
op de balans van de Sociëteit van Eijerland: 6 ha 2-jarige
voor 200,— /ha en 11 ha 1-jarige meekrap voor 100,—
/ha. Bij de eerste oogst in 1839 werden 96.000
Nederlandse ponden meekrapwortels gerooid (vanaf
1820 was 1 Nederlandse pond gelijk aan 1 kilo). Die wer
den in 4 scheepsladingen van 24 voeren21 verscheept
naar meestoven in Stellendam, Nieuw Vossemeer, de
Wilhelminapolder en Oud Beijerland. Eind 1839 stond
44% ha meekrap in Eierland.22
In de smidstarieven van de Instructie voor den Landbouw
in 1840 staat als tarief voor levering door de smid in de
Cocksdorp van een ronde mee- ofhooiriek f 1,90. Zo'n ver
melding is illustratief voor de snelle inburgering - of de
wens daartoe - van meekrap in Eierland, want alleen
gangbaar gereedschap was opgenomen in die lijst. Met
de wijsheid van nu is dat logisch: de participanten in de
Sociëteit wilden na hun inleg en jaren van bijstortingen
graag opbrengsten zien en de reputatie van de meekrap
als geldmachine stond daar garant voor.
Meekrapteelt in Eierland vanaf 1840
Maar het geduld van de deelnemers in de Sociëteit was
op; ze wilden niet langer bijstorten in de verliesgevende
exploitatie. De zetboeren konden in 1840 inschrijven om
een boerderij te huren en gingen vanaf dat moment voor
eigen rekening en risico boeren. De investering, de ri
sico's en de kosten van het transport naar een verre mee-
stoof maakten meekrap voor hen niet aantrekkelijk; ze
hadden immers onvoldoende financiële reserve. Het leek
afgelopen met de meekrapteelt in Eierland. Vervolgens
heerste van 1845 tot 1850 aardappelziekte en hongers
nood in Ierland, met als gevolg wereldwijd hoge graan
prijzen. Uitbreiding van de graanteelt was toen een aan
trekkelijk alternatief.
In 1848 kochten enkele investeerders een meekrapfabriek
in Avignon en verplaatsten die naar Schoten bij Haarlem.
Dat werd de latere stoommeekrapfabriek. Anticiperend
op een optimalisatie daarvan in 1854 zette Dirk Tanis in
1853 drie bunder meekrapkiemen. Schoten was immers
aanzienlijk dichter bij Eierland dan Zeeland.
15 RAA SvE inv 226
16 RAA SvE inv 263
17 RAA, SvE 82.2 (26) 7, Alg.Verg 12 juni 1838
18 RAA, SvE 82.2 (26) 5
19 RAA, SvE 192
20 RAA, SvE 5
21 wagenvrachten
22 RAA, SvE 82.2 (26) inv. 234
20
Historische Vereniging Texel
Nummer 119, juni 2016