Wat een verdriet
Wilma Eelman en Bas Huisman
Babysterfte komt op Texel en elders in Nederland gelukkig nauwelijks meer voor in tegenstelling tot bijvoorbeeld de 18e en 19e
eeuw. Dat realiseer je je weer eens als je in oude doopboeken binnen een periode van circa tien jaar op identieke combinaties van
ouders, doopgetuige en voornaam van de dopeling stuit.
Tot en met de 19e eeuw was het op Texel en elders in
Nederland vrij gebruikelijk dat wanneer een kindje over-
leed, de volgende baby van het zelfde geslacht dezelfde
naam kreeg.
Zo kregen Cornelis Simonsz Dekker en zijn vrouw
Trijntje Appelman in Den Hoorn in 1750 een zoon Jan.
Vervolgens werd op 26 november 1752 Theunis geboren,
dochter Maartje volgde op 16 februari 1754. De tweede
Theunis werd geboren op 11 juli 1756 en de derde
Theunis op 12 december 1758. Dat was de Theunis die in
1774 na een schaatstocht overleed. Tenslotte volgden nog
dochter Lizabet en zoon Cornelis. Bij alle drie als Theunis
gedoopte jongetjes was Cornelisje Theunis doopgetuige.1
En om misverstanden te voorkomen: Theunis een tot en
met drie werden vernoemd naar dezelfde Theunis, mo-
gelijk de vader van moeder Trijntje en doopgetuige
Cornelisje.
Zuigelingensterfte in de tweede helft van de 19e eeuw2
Tot ver in de 19e eeuw liepen baby's in Nederland grote
kans voor hun eerste verjaardag te overlijden. Zo over
leed tussen 1840 en 1860 in de Provincie Noord-Holland
21,5 van de levend geboren kinderen voor hun eerste
verjaardag. Dat sterftecijfer was toen voor heel
Nederland 18,9 en voor Texel 10 tot 15 vergelijkbaar
met het platteland in Friesland, Groningen, Drenthe en
Overijssel. In de steden in het westen van het land en op
het platteland van Zeeland was de zuigelingensterfte ho-
ger. Op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden overleed
een op de vier baby's binnen een jaar na de geboorte.
Oorzaken voor de hoogte babysterfte in West-Nederland
in de 19e eeuw waren onder andere: het frequente voor
komen van malaria, kwantitatief en kwalitatief onvol-
doende voeding, het als drinkwater gebruikte brakke op-
pervlaktewater en de minder frequente borstvoeding als
gevolg van sterke arbeidsparticipatie. Dat speelde vooral
in de steden. Ook de aardappelziekte in 1846 en 1847
speelde in sommige regio's een rol.
Gelukkig trad in de tweede helft van de 19e eeuw verbe-
tering op door betere hygienische maatregelen, de aanleg
van waterleiding en riolering en niet te vergeten de be
tere voeding als gevolg van de economische groei.
Verdriet van alle tijden
De hoge sterfte onder zuigelingen en jonge kinderen is
door onderzoekers gebruikt als argument in het onder-
zoek naar de vraag hoe emotioneel gezinsrelaties in vroe-
ger eeuwen geweest zouden zijn. Sommigen namen aan
dat ouderliefde tot 1800 niet bestond. Zo werd de hoge
zuigelingensterfte geweten aan het gebrek aan moeder-
liefde en meende een andere onderzoeker dat het hoge
sterftecijfer ouders ervan weerhield zich aan een kind te
hechten. Maar onderzoek toonde aan dat dergelijk verlies
wel degelijk tot emoties leidde. Het grafdicht dat Joost
van den Vondel dichtte voor zijn gestorven 8-jarig doch-
tertje was bijvoorbeeld veel emotioneler dan dat voor zijn
eenjarig zoontje.3
Kindje Keijser, tekening door H.W. Disper in collectie
Historische Vereniging Texel
In de 17e eeuw bereikte minder dan de helft der kinderen
de leeftijd van 18 jaar. Zuigelingen- en kindersterfte be-
perkte zich niet tot de armen: rechtsgeleerde Hugo de
Groot verloor drie van de acht en volksdichter Jacob Cats
vijf van de zeven kinderen op jonge leeftijd.4 De risico's
voor zuigelingen waren het grootst.5 Grootes noemt een
aantal lijkgedichten voor pasgeborenen.
Zo schreef Hubert Kornelis Poot in 1733 een heel per-
soonlijk gedicht voor en over zijn kort na de geboorte ge
storven dochtertje Jacoba.6 Maar Kinder-lijk van Vondel
(1632), voor en over zijn eenjarig zoontje, is waarschijn-
lijk het meest bekend. Een fragment daaruit volgt hierna:
38
Historische Vereniging Texel
Nummer 11 7, december 2015