Mijn jeugd in de Prins-Hendrikpolder
Ann Roeper
Ik ben in 1960 geboren in het Lidwina Ziekenhuis in Den Helder. Toen ik naar huis mocht in mijn reiswiegje meerde de boot nog
afin Oudeschild. Ik ben de jongste van vier en wij woonden aan de Pontweg, H27a was toen het huisnummer. Mijn vader werkte
op Capni, de boerderij naast ons, waar oma ook woonde met ome Meindert en Ome Wim. Ome Meindert had zijn been eraf. Hij
had een prothese, maar vaak gebruikte hij in plaats daarvan een houten stok. Hij was een beetje mopperig, ome Wim was liever.
Daarnaast woonde tante Rein en Ome Jan van het Esso-pompstation. We kenden iedereen in de burnt en nog, als ik vanafDen
Burg de Prins-Hendrik polder in ga, heb ik het idee dat dit stukje Texel een beetje van mij is. Ik weet nog steeds van veel huizen
wie er wonen.
Een van mijn eerste herinneringen is de viering van 550
jaar stad. Bij de Schans werd een historisch spel gespeeld
met mensen in groene en rode pakken. Ze hielden een
gevecht. Ik was daar zo bang van, dat ik helemaal over-
stuur raakte en door mijn oudste zus naar huis gebracht
werd.
Toen ik klein was, werd de Pontweg aangelegd en het
Havenrestaurant gebouwd. Wij gingen er zondags wel
kijken. Voor 1964 werden de Pontweg en het fietspad
nauwelijks gebruikt, ik heb een foto waarbij ik beer en
Lijs op het fietspad te slapen legde. Beer is weg, maar Lijs
heb ik nog steeds in een jurkje en een luiertruitje van mij
van vroeger.
Op de boerderij mocht/moest ik meehelpen met het voe-
ren van de soggies. In de zomer gingen we limonade
naar de mannen in het land brengen en we hielpen mee
de stal schoonmaken als de koeien naar buiten gingen.
Als er gehooid werd, mochten wij boven op de wagen
meerijden. In de schuur moesten we dan over de balken
klimmen en dat was wel een beetje eng, want de wagen
reed gewoon door. Het ging altijd goed. Wij hadden, net
als de buren, niet veel geld. Wel kon iedereen altijd mee-
eten, we hadden een groentetuin, mijn moeder bakte
brood en er was altijd fruit en vlees in weckpotten en la
ter in de diepvries. Melk kregen we vers van de koe, zo
vreselijk vies lauw warm met vet. Om van te rillen.
Net als iedereen om ons heen gingen we niet met vakan-
tie. We verhuurden een deel van ons huis. Waar wij dan
sliepen, weet ik niet meer. Soms mochten we met de gas-
ten mee als ze ergens heen gingen. Zo mocht ik een keer
mee naar het strand en daar kreeg ik een flesje limo
nade!!! Een grote luxe die we thuis nooit kregen en er is
ook een foto van gemaakt.
Wij gingen bollenpellen en zwemmen in de Mokbaai of
bij het gemaal. Daar speelden we ook vaak, want de va
der van mijn vriendin werkte daar. Het was er prachtig
en misschien een beetje gevaarlijk, maar dat wist je toen
nog niet. Omdat we zonder krabben wilden zwemmen,
visten we ze op met een kapot getrapte mossel aan een
katoenen draad. Op de basaltkeien trapten we de krab
ben dood. Het stonk vreselijk en er waren altijd meer
krabben dan wij konden vangen.
Net als iedereen toen, deden wij heel veel zonder onze
ouders. Die gingen bijna nooit mee. Ik weet niet eens of
ze mee gingen op mijn eerste schooldag. Volgens mij
fietste ik gewoon met andere kinderen mee, langs de
Amaliaweg of langs het Hoornder Nieuwland. In afstand
scheelde dat niet veel. Ik vond het langs de Amaliaweg
wel eng, want daar kwam altijd de wagen met melkbus-
sen langs. De weg was smal en ik was altijd bang dat er
een bus af zou vallen. Dat gebeurde nooit natuurlijk. In
de winter ging ik met de bus naar school. Die stopte voor
huis en reed op de schooltijden; alle chauffeurs wisten
wie je was, waar je woonde en waar je naar toe ging.
Op zaterdag waren we meestal met iemand aan het spe-
len, het liefst buiten want binnen was het dan vervelend:
mijn moeder deed de kamer, stoelen in de gang, alles op
30
Historische Vereniging Texel
Nummer 117, december 2015