Zes jonge knapen
Op de schaats van Den Hoorn naar Den Burg, een biertje in 'De Zwaan' en dan weer terug. In de 18e eeuw heel gewoon. Behalve
toen drie jongens uit Den Hoorn niet thuiskwamen. Drie gezinnen in Den Hoorn waarin een dode betreurd werd.
Die trieste gebeurtenis maakte indruk, werd op rijm gezet, gezongen en vaak overgeschreven. Zo'n 300 jaar later bleken minimaal
drie versies van dit lied bewaard te zijn. Een daarvan verscheen in de bundel Texel zingt, samengesteld door Willem Kikkert.
De variant hieronder is afkomstig van mevrouw E. Mantje-Koopman uit Den Burg en al bijna twintigjaar in de collectie van de
Historische Vereniging Texel.
De zesde van de decembermaand
toen had het sterk gevroren,
waarvan zo menig Texelaar
zeer zelden kwam te horen.
Het vroor er zeven en ook acht,
een harde wind en ook sneeuwjacht
en dat al uit't zuiden.
Het kostte drie jonge luiden.
Zes jonge knapen wel verstaan,
die reden daar op schaatsen.
En zijn toen naar 'De Zwaan' gegaan
ze gingen zich daar plaatsen.
Mij is gezeid, ze dronken bier
en zaten vrolijk bij het fier.
Ze dachten aan geen treuren.
maar helaas, wat kwam gebeuren.
Drie zijn er toen naar huis gegaan.
De klok sloeg vijf, wil't weten.
De anderen bleven in 'De Zwaan'
en hebben hen vergeten.
De wind die woei zuidoost met geweld,
de sneeuw die stoof als as op't veld
al in der mensen ogen.
Hierdoor zijn zij bedrogen.
De laatstgenoemde drie voorwaar
wilden naar huis toe keren.
De kastelein zei nog: "ik raad u aan
dat gij hier blijft logeeren.
Blijft hier of in een ander huis
opdat gij raakt in geen abuis.
Of anders mag ik hopen,
dat gij de weg langs gaat lopen."
Uit 'De Zwaan' aan Den Burg zijn zij gegaan
te rijden of te lopen.
Tehuis komen lieten zij achteraan
hun ouders volg zorg en hopen.
Des andere daags kwam het gerucht,
de ouders gaven zucht op zucht.
Het volk uit alle hoeken
ging om de knapen te zoeken.
Men zocht in Den Burg en overal,
Men vroeg in alle huizen,
zocht in de sneeuw en op het ijs,
op degelijke wijze.
Maar waar men zocht, men vond ze niet.
Dat was voor de zoekers een groot verdriet.
Toen zijn ze weder met schromen
al aan Den Hoorn gekomen.
Maar ziet, daar was een boer aldaar
die zijn schapen hooi kwam geven.
Hij heette Theunis de Metselaar.
Al onder zijn schelf verheven,
die schelf omtrent de Hemmerkooi,
daar zaten en lagen ze in het hooi.
De man was zeer verlegen
met deze knapen terdege.
Cornelis sprak tegen de Metselaar
"Jacob is doodgevroren
en Teunis die leeft nog een weinig maar.
Ach man, wilt naar mij horen.
Wilt gij gaan halen paard en slee
en breng ook nog ander gereedschap mee
om ons daarop te dragen
zoals het u behage."
De Metselaar, is mij gezeid,
heeft de twee levenden genomen.
Hij heeft ze op z'n rug geleid
te dragen zonder schromen.
Hij droeg ze een stuk land ver heen,
maar daar moest hij ze zetten neer
Vanwege de sneeuwhopen
waar hij niet door kon lopen.
De Metselaar nam een besluit
om hen terug te brengen.
Onder z'n schelf, is mij gezeid.
Maar't duurde hem te lange tijd.
Hij ging ze toen gaan zetten neer
zoals hij dacht naar zijn begeer.
En ging toen zonder dralen
van Den Hoorn meer volk gaan halen.
28
Historische Vereniging Texel
Nummer 117, december 2015