h -s tja m< 5 De 18e en 19e eeuwse landschapsbeschrijvingen De graaflijkheids-wildernisse, hier De Mient genoemd, bestaat uit duynen, heuvelen en valeyen, outdtijds verhuurd aan parti- culiere duinmeiers, die er veel konijnen vingen. Sedert de re- genten van Texel deze in pacht hadden, waren de konijnen uit- geroeid. De Mient wordt door ieder zonder onderscheids gebruikt. In droge zomers wordt het vee op de vlakte gejaagd omdat in de lage valleien nog redelijk veel gras groeit en ook water aanwezig is. Op hoge plaatsen steken gewone lieden zo- den die als turf gebruikt worden. Verhuur aan regenten bete- kent dus het genot algemeen. Aldus Matthijs den Berger, opzichter van's Lands werken op Texel in 1752.17 De Haagse kunstschilder Pieter van Cuyck schreef in een van zijn in 1789 uitgegeven brieven: Nu moeten wij eens omkeeren, om over de Mient of Gemeente naar de Koog te wan- delen; en dan hebben ury de zeeduinen, die tegen het Eiland leggen, aan onze linkerhand; deeze duinen zyn groen en van boven tot onder met aardroosjes begroeit, hetwelk in de lente eene zeer aangenaame vertooning is voor iemand, die de een- voudige schoonheden der Natuur boven de voortbrengselen van de Kunst waardeert.18 Van Cuyck werd bijna lyrisch toen hij zich voorstelde hoe door verkaveling van val leien en bebossing van de heide de Mient zou verande- ren: vermaakelyk maar vooral nuttig. Nu zag hij boeren zich behelpen met afgestoken plaggen, kinderen die drooge schaapskeutels verzamelden en werd de Mient volgens zijn waarneming alleen gebruikt om jong vee te weiden. Eeuwig zonde, in zijn ogen. Van Cuyck beperkte zich in zijn brieven overigens niet tot De Mient, ook andere as- pecten van Texel komen aan de orde. In 1797 schreef de voormalige doopsgezinde predikant en latere hoogleraar plantkunde en landbouwhuiskunde Jan Kops over de Mient: Deze onafoogbaare vlakten die aan de bebouwde binnenlanden grenzen, verdienen veeleer onge- bruikte weilanden dan Duinen genoemd te worden. Op enkele plaatsen zijn ze slechts heuvelachtig; hier en gindsch zagen we heij groeien, doch voor het overige was de Grond rijk van Gras en zulke planten, die een zeer vruchtbaaren grond aanwijzen: op een of twee plaatsen vonden we eenig water en de natuur had er vanzelve slooten gevormd, zodat er niets dan handen ontbrak om deeze thans woest liggende Gronden in rijke, Vruchtdragende landen te hervormen. Dezelver uitgestrektheid is verbaazend. Thans zagen we van dezelven geen ander ge- bruik gemaakt dan dat op enkele plaatsen een of twee schaapen weidden, aan touwen vastgebonden}9 Aldus drie 18e eeuwse beschrijvingen van de Mient. Vanaf het eind van de 18e eeuw nam het toerisme van in natuur en landschap gei'nteresseerde lieden uit binnen- en buitenland toe en ook de berichtgeving over en door hen, in de vorm van briefwisselingen, dagboeken, excur- sieverslagen en verzamelingen. Vaak waren het lieden uit de gegoede burgerij. Sommigen waren grootgrondbezit- ter en gei'nteresseerd in omvorming van nutteloze woeste gronden tot productieland. Ze genoten van de toenma- lige natuur en droomden tegelijkertijd van het toekom- stig economisch nut - vergelijkbaar met huidige project- ontwikkelaars. Een van hen was Jonkheer Gevers van Endegeest, jurist bij de Raad van State, landgoedeigenaar en secretaris van de amortisatiecommissie van Koning Willem I. Samen met gemeentesecretaris Bok wandelde hij in September 1827 door de duinen van Den Hoorn, over de Hors en tot de Koog. Gevers proefde enkele zwarte bottels van de miljoenen duinroosjes en vroeg Bok hem zaad daarvan te laten zenden. In en buiten het duin was geen struik of boom te bekennen. Bok vertelde over gebrek aan hout en brand(stof) op Texel en Gevers noteerde in zijn dagboek: bosaanleg van nut. In de Zanddijk vielen hem de stuifgaten en de vele vlierstrui- ken op. Schoone gelegenheid om hout, bijvoorbeeld wilgen op het veld te planten, waaraan voor hoepels zoveel behoefte is.2021 Ook Texelse notabelen dachten met behulp van werkver- schaffing woeste gronden exploitabel te maken. Zo togen burgemeester Loman, notaris Kikkert en dominee Huizinga in 1865 naar de Meent om te bekijken of de grond geschikt was voor werkverschaffing.22 Franciscus Holkema, postuum gepromoveerd op de plantengroei der Nederlandse Noordzee-eilanden, verbleef in 1867 en in 1868 enige tijd op Texel ter voorbereiding van zijn dis- sertatie. Hij logeerde bij dominee Huizinga en was de eerste bioloog die plantensoorten in samenhang met hun omgeving beschreef. Holkema typeert de P.H. Polder met: schrale weilanden, ondankbaar bouwland en brak water, de Hemmer, het Burger Nieuwland en Waalenburg beschreef hij als laagveen deels met derrie- achtige klei vermengd en grotendeels als hooiland in ge- bruik. Op de Hoge Berg zag hij schapenweiden en bouw land, die werden daar in de 16e eeuw ook genoemd. Jan Hoynck van Papendrecht 1879 (Rijksmuseum) 17 Schoorl II, 415 en 501 18 Van Cuyck, 55 19 Kops 20 Hoepels voor vaten en tonnetjes 21 Eelman in Roos Van der Wei, 25 22 Ds. Huizinga, dagboeken, www.irenemaas.nl Nummer 116, September 2015 Historische Vereniging Texel 15

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2015 | | pagina 17