'In crancken ende snoden regimente' - Het stederecht van Texel van 1415
De vroegste aanleiding tot het verkrijgen van het privilege van het stederecht door de inwoners van het eiland Texel, is gelegen in
de onderwerping van de Westfriezen door graaf Floris V van Holland in 1289. Toen erkenden ook die van Texel en Wieringen de
Hollandse graven als hun rechtmatige landsheer. Vanaf 1291 zullen de opvolgende graven van Holland zelfs steeds officieel drie ti-
tels voerengraaf van Holland, graaf van Zeeland en heer van Friesland. In 1310 wordt Texel door graaf Willem III in leen gege-
ven aan zijn hroer Jan van Henegouwen, heer van Beaumont, en komt in 1356 als erfenis aan heren uit het huis van Chatillon-
Blois. Na het kinderloos overlijden van Gwijde van Chdtillon in 1397 komt Texel weer rechtstreeks in eigendom aan hertog
Albrecht van Beieren, als graaf van Holland.
Baljuwen en willekeur
Hertog Albrecht zal toen als zijn vertegenwoordiger op
het eiland een baljuw hebben aangesteld, die als rechter
de schepenbank voorzat. Gelet op al zijn bevoegdheden
waren er voor een baljuw talloze mogelijkheden tot
machtsmisbruik en lag corruptie dan ook op de loer. Het
regende klachten onder de bewoners van het platteland
over willekeurige aanhouding, gebruik van geweld, af-
persing, onwettige inbeslagneming van goederen of rond-
uit diefstal, onwettig gebruik van de pijnbank of andere
middelen om bekentenissen af te dwingen, misbruik van
de compositie (het schikkingsrecht - je kon na een aan-
klacht worden gedwongen te schikken en dus een bedrag
te betalen, zelfs als je duidelijk onschuldig was), intimida-
tie van getuigen, alleen vervolging van een zaak als de ge-
dupeerde ervoor betaalde, willekeurige boetes, aannemen
van steekpenningen en dus omkoping, enz. enz. Die
klachten uit in dit geval West-Friesland en van Texel en
Wieringen komen uiteraard ook ter ore van de graaf zelf,
die een aantal maatregelen neemt, zoals in 1401 een grafe-
lijk verbod op het (gedwongen) verstrekken van geschen-
ken aan de baljuw van Texel, die zich blijkbaar en rijkelijk
laat feteren. De graaf wordt deze klachtenstroom in de
loop der tijd goed beu, en heeft tegelijkertijd de nodige fi-
nanciele zorgen over de grote uitgaven ten laste van de
grafelijke schatkist ten behoeve van de gevoerde oorlogen
over de heerschappij over Friesland en tegen de heer van
Arkel. In dat verband is het dan ook niet verwonderlijk
dat vertegenwoordigers van de dorpen van heel West-
Friesland en ook van Texel op 1 december 1413 samenko-
men op het grafelijke kasteel Nieuwenburg bij Alkmaar
voor een overleg over deze wantoestanden met grafelijk
tresorier1 Willem Eggert. In de annalen staat daarover ver-
meld: 'zij waren clagende over de bailiu ende dair om poirt-
recht begeerden te copen'f En men blijkt er forse bedragen
voor over te hebben: de vertegenwoordigers van Texel be
talen de lieve som van 2.000 Franse kronen.3
Bestuurlijke reorganisatie
van West-Friesland en Wieringen
De kern van het Westfriese platteland wordt gevormd
door de bannen oftewel de dorpen, die binnen hun
dorpsgrenzen zelfstandig hun bestuur en rechtspraak
uitoefenen. Tevens vormen de bannen een eigen parochie
of kerspel. Vanaf 1299 is het Kennemer landrecht, opge-
legd door de Hollandse graaf, aldaar van toepassing voor
bestuur en rechtspraak; dat betekent de invoering van lo-
kale colleges schout en schepenen voor het dorpsbestuur
en de lagere rechtspraak (de eenvoudige overtredingen
gepaard gaande met lagere boetes). Er zijn twee centrale
organen voor de hoge rechtspraak (de zware misdrijven
waarop eventueel de doodstraf kan staan), het
Oosterbaljuwschap (ook wel genoemd baljuwschap van
Medemblik) en het Westerbaljuwschap. In vervolg op het
overleg met de vertegenwoordigers van het platteland
van West-Friesland van 1 december 1413, heft de graaf
nog in diezelfde maand het Oosterbaljuwschap op. Hij
voegt een aantal kleine dorpen toe aan Medemblik en
Schellinkhout en de rest wordt ingedeeld in zeven
schoutambten, die elk meerdere dorpen omvatten. Die
zeven combinaties van dorpen ontvangen op 2 februari
1414 een oorkonde waarbij hun het poortrecht van
Schellinkhout wordt verleend. Deze zeven nieuw ge-
vormde steden krijgen de naam van een van die dorpen,
en aldus ontstaan de 'nieuwe steden van der Castelryen van
Medemblik', te weten: Westwoude, Hem, Spanbroek,
Hoogwoude, Abbekerk, Wognum en Sybekarspel.4
Een jaar later, op 12 mei 1415, heft de graaf ook het
Westerbaljuwschap (ook wel geheten het baljuwschap
van Friesland) op, waarbij tegelijkertijd en op identieke
wijze als in 1414 hier de steden Niedorp, Barsingerhorn,
Schagen, Winkel en Langendijk worden gevormd; zij krij
gen eveneens het recht van Schellinkhout. De dorpen
Koedijk, Vroon (Sint Pancras), Oudorp en Oterleek wor
den bij Alkmaar gevoegd. Op 12 mei 1415 krijgt ook het
eiland Wieringen nieuwe voorrechten maar nog niet in de
vorm van het poortrecht of stederecht; dat zal men pas
van de weduwe van graaf Willem VI, vrouwe Margaretha
van Bourgondie, verkrijgen op 10 augustus 1432, overi-
gens met behoud van het Kennemer landrecht.5
1 Schatkistbewaarder - een soort minister van Financien.
2 Nationaal Archief (NA), Archief Graven van Holland (AGH),
inv. nr. 1267, folio 63r.
3 NA, AGH, inv. nr. 1269, folio 15v.
4 Aldus genoemd in een akte van 1425; ze worden ook wel sa-
men met Grootebroek en Schellinkhout 'de kleine steden' ge
noemd, in tegenstelling tot de echte steden in dat gebied:
Medemblik, Enkhuizen en Hoorn. Zie M.S. Pols, Westfriesche
stadsrechten, eerste deel, 's-Gravenhage 1888, p. XIX.
Nummer 115, juni 2015
Historische Vereniging Texel
3