mengde geluid klonk hem als zijn lijkzang in den ooren en hij wist nu dat hij in de buurt van het diep was en kon niet gissen hoever hij van het Eiland verwijderd was. Het vreeselijk geluid te ontvlieden was zijn eerste ge dacht, maar hoe? De wind was geheel gaan liggen, de ne vel had zich nog verdikt en was meermalen oorzaak dat hij in zijnen gang eene rondte beschreef of in de tegenge stelde richting ging van die hij zich voorstelde. Nu eens op het punt zijnde het uiteicht op redding ge heel op te geven, dan wederom zijn zinkende moed ver zamelende, worstelde hij den akeligen en zich traag voortslependen nacht door en begroette met een blij ge juich en vol dankbaarheid aan God de eerste schemering van het doorbrekende licht. De nevel bleef echter nog even dik. Toen het naar zijne gissching tussen 10 en 11 uren des morgens kon wezen, kwam hij bij het wrak van een op de rede verongelukt schip, hetwelk hij herkende voor een in het vorige najaar daar vergane koopvaarder. Deze ontmoeting was niet zeer geschikt om hem te bemoedigen, want hij wist dat dit wrak nader aan Wieringen dan aan Texel lag en dat hij derhalve ergens het diep moest overgegaan zijn, dat in dezen gestrengen winter niets vreemds was. Dit over blijfsel van het verongelukte schip stelde hem in staat om aan zijnen gang eene enigszints zekere richting te geven en hij dankte de Voorzienigheid welke hem deze baak op zijnen weg had doen ontmoeten. Waarheen hij echter zijnen blik wende en hoezeer zijn oog den nevel trachtte te doorboren, behalve het wrak vond hij geen merktee- ken waarop hij zich eenigszins kon verlaten. Wel meende hij zo nu en dan door den nevel heen voorwer pen te zien. Hij vond dan niets of stuitte tegen ijshoogten welke door op elkander geschovene ijsschotsen ontstaan waren en die soms naar zijne gissing eene hoogte van 20 tot 30 voeten hadden. Meermalen beklom hij met groote moeite deze hoogten, in de hoop vanaf een meer verhe ven standpunt iets te kunnen zien, doch de nevel bleef hem even vijandig en had rondom zijn gezigt een on doordringbare muur opgetrokken. Intusschen was de zon reeds ver voorbij haar hoogsten standpunt. De uitgeputte zwerveling wist niet of hij an dermaal eene bangen, akelige en gevaarvolle nacht zou moeten intreden. Deze gedachte was verschrikkelijk! Zij vulde zijne ziel met eene onbeschrijfelijke angst. Het was toch nabij een etmaal dat hij, zonder eenig voedsel, door nat, vermoeid en aan beide handen door het ijs gewond, ronddwaalde op de rede van Texel, die nimmer geheel vast vriest. Hoe zou hij verdere vermoeiienissen en een tweeden nacht op het ijs doorstaan? De ijsbergen versterkten hem in de hoop dat hij de kust nabij was. Na zijne gissing kon het tusschen 3 en 4 uren na den middag zijn, toen hij bij een ijsgevaarte kwam zoo hoog als hij er nog geen had aangetroffen en hij be sloot zoo mogelijk den top daarvan te bereiken om op deze aanmerkelijke hoogte iets te kunnen ontwaren dat licht verspreidde op zijn ongewis en duister pad. Bijkans met de laatste inspanning zijner krachten, daar zijn ge wonde handen hem dikwijls ontrouw waren in het op klimmen, bereikte hij na lang worstelen den top en wie beschrijft zijne verrukking toen hij, hoewel flaauw, het bovenste gedeelte eener zogenoemde kaap, zijnde een houten gevaarte tot merkteeken voor de zeelieden opge- rigt, door den twijfelachtigen nevel heen, ontwaarde. Vol van vreugde en dankbaarheid jegens Hem die hem tot nu toe zoo wonderbaar bewaard had, liet hij zich meer van de ijshoop af vallen en liep zoo snel zijne krachten dit toelieten op het baken af. Geen tien minuten verliepen of hij herkende met vernieuwden blijdschap den plaats waar hij zich daags te voren had willen heen begeven en stapte niet ver van de woning zijns vriends aan den wal. Doch nu onteonken hem zijne laatste krachten. De snelle overgang van doodsangst tot de zalige vreugde der red ding schokte te zwaar zijn anders sterke gestel en bijna bewusteloos werd hij naar de woning zijns vriends ge voerd. Toen hij wederom tot zijn vollen bewustheid kwam, kon hij zich nauwelijks voorstellen dat hij gered was, ware het niet dat zijn vrienden hem nu omringden, wien zijn verhaal de tranen uit de oogen perstten en van schrik deden huiveren. Een geruste slaap volgde op den in duizend angsten doorwaakten nacht. Dankzij zijn ge stel was hij den volgenden dag geheel hersteld en ver haalde wat ik eenvoudig zoo als ik het uit zijnen mond opteekende, hier meededeelde. H. Altmann Tenslotte Henricus Antonius Altmann (West Zaandam, 1791 - Rotterdam, 1863) was vanaf 1827 hoofdonderwijzer aan de Departementale school in Rotterdam. Tijdens zijn on- derwijzerstijd op Texel trouwde hij in 1816 met de Texelse Geertje Sijbrands Koning (Texel, 1796 - Rotter dam, 1838). Hun oudste zes kinderen werden op Texel geboren, de volgende zes in Rotterdam. Acht dagen na de geboorte van hun jongste zoontje overleed Geertje.1 Altmann schilderde niet onverdienstelijk en werd daarin overvleugeld door zoon Sijbrand, de latere kunstschil der. Meester Altmann schreef onder andere enkele lees- en geschiedenisboekjes voor het lager onderwijs. In de Vaderlandsche letteroefeningen verscheen zijn Schipbreuk en broederliefde over twee Texelse jongens van 9 en 11 jaar die schipbreuk leden op de Haaksgronden en op het nip pertje gered werden door een vissersschuit. Deze mededeeling van H. Altmann verscheen in de rubriek reisverhalen van De Fakkel of bijdragen tot de kennis van het Ware, Schoone en Goede, verzameld door J.P. Sprenger van Eijk, predikant te Rotterdam, 14e jaargang 1839 en werd door ons enigszins ingekort Natuurlijk waren we benieuwd of dit verhaal op feiten berustte. Een korte zoekaktie leverde wel iets op: 30 Historische Vereniging Texel Nummer 114, maart 2015

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2015 | | pagina 32