Twie is Tessels Dialect Er zijn dode en levende talen. Dialect leeft zolang het ge- sproken wordt. Daarin vertel je elkaar de (dorps-)nieuw- tjes, dat wat voor de samenhang van een gemeenschap van belang is en bindt. Daarbij praat de een zus, de ander zo: voor een dialect bestaan geen regels en geen gramma- tica. Er is daarom bij een spreektaal geen sprake van goed of fout. Elk vogeltje zingt echt zoals het gebekt is en zoals het van zijn ouders heeft geleerd. Wanneer een dialect verandert in een schrijftaal dan verliest het zijn functie als communicatiemiddel; dan gaan allerlei taalregels wel spe- len. Dan gaan mensen elkaar verbeteren en dan kun je er zelfs een dictee in gaan maken, met aanstrepen van de fouten. Tessels Het Tessels is een dialect. Geen mens weet hoe lang het al bestaat. Mijn stelling is: waarschijnlijk wordt het gespro- ken sinds er mensen op het eiland wonen. Hoe ze toen spraken weten we niet, daar is niets van overgeleverd. Dat is eigenlijk pas sinds de 19e eeuw gebeurd. Want hoewel dialect een spreektaal is, hebben sindsdien verschillende schrijvers daarin verhalen gepubliceerd (Dekker, Mets, om er slechts enkelen te noemen) en is er ook wetenschappe- lijk aandacht aan besteed (het proefschrift van Keyser). Ook recentelijk zijn publicaties in of over dit dialect ver- schenen (de onvolprezen stukjes van Gre Dros in ons blad, voortgezet door anderen, de rubriek Heintjevaar ook daarin, de stukjes van tante Neeltje in het blad van de Anbo, de woordenboeken van Gelein Janssen etc.) Het heeft er de schijn van dat, naarmate het gebruik als spreektaal afneemt, het aantal publicaties in of over het Tessels toeneemt. Tegelijkertijd moet je constateren dat heel veel Tesselse woorden die Keyser nog noteert, al door een groot deel van de inwoners niet meer worden begre- pen. Niet als gesproken taal, nog minder wanneer het ge- schreven wordt. En al helemaal niet wanneer daarbij in een dictee allerlei accenten worden vereist om de klank der woorden goed weer te geven! Juist die bewijzen dat een dialect alleen een functie heeft wanneer het wordt ge sproken, eventueel wanneer het wordt gezongen. Wat brengt me tot deze beschouwingen? Een weesjongen Onze historische kennis van het Tessels is beperkt. Wat we aan gegevens daarover hebben, dateert als gezegd voornamelijk uit de negentiende eeuw. Oudere bronnen waren althans mij niet bekend. Daar kwam onverwachts verandering in. Ik kreeg een boek toegestuurd, waarin de naam van een Texelse weesjongen werd genoemd. Hij wilde in 1642 als ziekentrooster of dominee naar een van onze toenmalige kolonies in de Oost of in de West, even tueel in Afrika. (Dit speelt in de tijd van de slavenhalers). Ik had nog nooit van deze weesjongen gehoord. Op zoek naar gegevens over hem begon ik met het raadplegen van het weeshuisarchief in ons gemeentehuis. Daar stuitte ik allereerst op een geschrift uit 1568. Het zou betrekking hebben op het weeshuis. Dat kon natuurlijk niet over de door mij gezochte weesjongen gaan, maar het ergerde mij dat het vrijwel niet te lezen was. Het lag los in een perka- menten omslag, de ongenummerde bladzijden werden met een touwtje bijeen gehouden. Het schrift was door vlekken en waterschade en door een onmogelijk hand- schrift een kwelling voor elke lezer. Het bleek dan ook dat, afgezien van Schuitemaker in 1929, onze historici zich er niet aan hadden gewaagd. Een uitdaging dus! GAT 1203 Dat heb ik geweten. We zijn nu anderhalf jaar verder. In deze 18 maanden heb ik me voornamelijk met dit werkje beziggehouden. Het kostte ook mij nogal wat moeite om het te ontcijferen. Ik voeg hier de eerste pagina als illus- tratie bij, zodat u gezellig mee kunt puzzelen. Nadat ik het had vertaald, heb ik Karel van Empel gevraagd mij bij de bewerking ervan te helpen. Al snel werd duidelijk dat GAT nummer 1203 alleen marginaal met het weeshuis te maken had. Twee hoofdlijnen zijn in het geschrift aan te wijzen: het grootste deel ervan betreft de boekhouding van een lakenhandel, een klein gedeelte raakt aan het weeshuis. Er zijn ook twee periodes in aan te wijzen: de lakenhandel noteert zijn handelsactiviteiten van 1568 tot en met 1572, over het weeshuis horen we alleen iets uit 1598. Hoewel? Helemaal zeker is dat niet. Dat heeft de volgende oorzaak. Vijf schrijvers U heeft aan het voorbeeld gezien dat het schrift een giganti- sche puzzel oplevert. Maar eigenlijk is alles wat je over dit werkje zegt, niet helemaal waar. Het raadsel dat u is voorge- legd, wordt voornamelijk veroorzaakt door een schrijver, de hoofdpersoon van de eerste groep, de lakenhandel. De be- langrijkste, want al worstelend ontdekte ik dat we in GAT 1203 met (tenminste) vijf schrijvers van doen hebben. (Dan rekenen we Schuitemaker niet mee; die heeft namelijk aan- tekeningen in de tekst gemaakt). We kennen hun namen niet, daarom hebben we ze A, B, C, D en E genoemd. Drie daarvan noteren transacties van de lakenfirma, dat zijn A, C en D. B en E behoren tot de tweede categorie, het weeshuis. Het gros van de aantekeningen is door de lakenhandelaars gemaakt. De meeste daarvan komen voor rekening van A. Hij is de centrale figuur, al wordt hij nogal eens door D ge- corrigeerd. A is ook de primitiefste, de minst geschoolde. Hij zorgt tevens voor de meeste raadsels. Hij schrijft zoals hij het hoort of uitspreekt, doet dat inconsequent, en met moeizame hanenpoten. En ook nog zonder cesuur: hij schrijft zonder duidelijk aan te geven waar een woord be- gint of waar het ophoudt. De hier afgebeelde bladzij is van zijn handschrift een voorbeeld. 16 Historische Vereniging Texel Nummer 108, September 2013

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2013 | | pagina 18